Nationale dodenherdenking

Op begraafplaats Oostergaarde zijn de Nederlandse oorlogsslachtoffers herdacht die tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn omgekomen. En de Nederlanders die zijn omgekomen in oorlogssituaties en bij vredesoperaties na de Tweede Wereldoorlog. Burgemeester Harm-Jan van Schaik hield een toespraak tijdens deze Nationale Herdenking. 

Toespraak: Leven met oorlog

Jetje Härtz zat een half jaar ondergedoken met haar moeder in Ermelo. Ze werd in maart 1943 opgepakt en samen met haar moeder gedeporteerd naar Sobibor. Daar is zij op 28 mei 1943 vermoord. De kleine Jetje was pas 3 jaar. Ze zou nu 83 jaar zijn geweest.

Beste aanwezigen en kijkers thuis,

Vandaag, op 4 mei, zijn we hier, op deze plek, om te gedenken zij die zijn gevallen in de Tweede Wereldoorlog.

Zij die zich in vredeoperaties opofferden voor onze vrijheid. En zij die nog dagelijks de sporen van een oorlog met zich meedragen, De kinderen van toen én de kinderen van nu.

Wie door de ogen van een kind kijkt, ontdekt een ander perspectief. Een kind neemt anders waar. Ziét andere dingen. Een kind beleeft de wereld anders, intenser. Wat is fantasie en wat is werkelijkheid? En als je eenmaal volwassen bent: wat herinner jij je zélf en wat weet je van horen zeggen?

Peter Kok is nog een peuter in de Tweede Wereldoorlog. Met zijn ouders woont hij in de Schoenmakerstraat. Er zijn flarden van herinneringen. Het bombardement op de Haven en zijn moeder die hem beschermend tegen de muur van de woonkamer drukt.

Buitenspelen met vriendjes. Meehuppelen met marcherende Duitse soldaten en waterijsjes krijgen op de Vischmarkt. En dan thuiskomen met een gezichtje vol ijs.

Aankloppen bij de overburen voor een pepermuntje. De drie dochters die hem zo schattig vinden. De overbuurjongen die weg is. Het gezin dat er ineens niet meer is. Wat gek, hun meubels staan ineens op ónze zolder.

De verdwenen overbuurjongen is Aron Härtz, een neef van de kleine Jetje. In 1942 krijgt hij een oproep van de Duitsers zich te melden bij werkkamp Het Wijde Gat bij Staphorst. Aron is dan 18 jaar.

Hij vertelt het aan de moeder van Peter Kok. Zij waarschuwt hem: “Jongen doe het niet, ga onderduiken.” Maar Aron zegt: “Ik wil mijn ouders en zusjes niet in gevaar brengen.” En hij gaat. Op 25 september komt hij aan in het kamp. Hij moet er aardappels rooien, met zijn blote handen.

Aron stuurt een brief. Daarin vraagt hij zijn moeder: ‘Jullie moeten zien dat je van die stalen vingerdopjes krijgt om aardappels te rooien.’ Daarna horen ze nooit meer iets van hem.

Als kind is je wereld klein, helemaal in die tijd. Je vriendjes, je ouders, school. Die lieve overburen. Je neemt waar. Laat het op je inwerken. En speelt weer verder. Een kind registreert meer dan wij volwassenen soms denken. Wat zou er door het koppie zijn gegaan van die lieve Jetje met haar donkerblonde krullen. Toen ze zat ondergedoken met haar moeder en opa. Toen, die nacht, dat ze werden opgepakt. In de trein naar Westerbork. En naar Sobibor. En toen, dat allerlaatste moment. Een jong leven, zo wreed geknakt.

Als we kijken door de ogen van een kind, zien we de wereld in een ander perspectief. En als we het kind zien in de ander, dan verbinden we onszelf met die ander. Hoe verschillend we ook zijn.

De afstand tot de Tweede Wereldoorlog wordt steeds groter. Maar ook nu, vandaag, leven in Harderwijk en Hierden mensen nog dagelijks met de oorlog.

Mensen zoals Peter, met flarden van herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog. Kinderen die de ervaringen van hun ouders doorkregen en weer doorgeven. Indiëgangers met stil verdriet.

Indische mensen die in Harderwijk, huis en haard achterlatend. De Molukse mensen die loyaal waren aan Nederland, maar wij niet aan hen.

Veteranen die, voor ónze vrijheid, vochten in Libanon, Bosnië, Irak, Afghanistan, Soedan. Mensen die zijn gevlucht uit Syrië, Eritrea, Oekraïne. Wat lezen we in hún ogen? Wat hebben zij meegemaakt?

Aron Härtz kwam nooit meer terug, net als zijn nichtje, de kleine Jetje. Vanuit Westerbork ging hij op transport naar Breslau in Duitsland. Hier moest hij werken in een steengroeve. Hij stierf er in 1943 door uitputting. Zijn vader, moeder en drie zusjes overleefden de oorlog. Ze gingen wonen aan de Markt 2. Pas jaren later hoorden ze dat hun Aron de oorlog niet had overleefd. Zoals alle gruwelijkheden van de oorlog pas jaren later loskwamen.

De oorlog heeft Peter Kok nooit losgelaten. Hoe ouder hij wordt, hoe meer hij zich verbindt met het verhaal van zijn overbuurjongen Aron. Niet door eigen herinneringen, maar door het verdriet dat hij is gaan voelen van de familie Härtz. En door het verdriet dat hij zag bij zijn eigen ouders.

Kinderen zijn de spiegels van onze samenleving.

Waarom maken grote mensen ruzie?

Waarom doen grote mensen elkaar pijn?

Waarom kan er niet gewoon vrede zijn overal in de wereld?

De logica ontbreekt.

Laten we dankbaar zijn dat onze kinderen hier in Nederland opgroeien in vrijheid. In het besef dat in onze stad ook kinderen – én volwassenen – wonen die nog dagelijks leven met oorlog.

Namens alle kinderen van Harderwijk en Hierden leggen onze kinderwethouder en kinderburgemeester daarom straks samen met mij een krans. Generaties verbonden door vrijheid.

Dank u wel.