Advies Raad van State

Ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit gebruik meststoffen, het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen en het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij (aanscherping gebruiksregels meststoffen), met nota van toelichting.

[Gepubliceerd: 2019-01-28] Ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit gebruik meststoffen, het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen en het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij (aanscherping gebruiksregels meststoffen), met nota van toelichting.Bij Kabinetsmissive van 1 juli 2005, no.05.002422, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit gebruik meststoffen, het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen en het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij (aanscherping gebruiksregels meststoffen), met nota van toelichting.Het ontwerpbesluit strekt ertoe de belasting van de bodem en het water door fosfaat- en stikstofverbindingen afkomstig uit dierlijke meststoffen en stikstofkunstmest verder terug te dringen. Tevens dient dit besluit om de stankhinder en de emissie van potentieel verzurende stoffen te beperken. Het ontwerpbesluit bevat daartoe voorschriften die beperkingen stellen aan de periode waarin, de omstandigheden waaronder en de wijze waarop deze meststoffen kunnen worden aangewend. De onderhavige wijziging van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen (Bgm) is in hoofdzaak noodzakelijk om te voldoen aan het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: HvJEG) van 2 oktober 2003 in de inbreukprocedure tegen Nederland(zie noot 1) en aan het akkoord dat vervolgens met de Europese Commissie is bereikt over aanpassingen in de Nederlandse wetgeving ter voldoening aan de Nitraatrichtlijn(zie noot 2) (brieven aan de Tweede Kamer van 19 mei 2004 en 1 juli 2004; Kamerstukken II 2003/04, 28 385, nrs. 26 en 37). In samenhang met de bereikte overeenstemming met de Europese Commissie wordt tevens het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij (Lotv) aangepast. Daarin worden de bemestingvrije zones aangepast. De Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt onder meer opmerkingen over de regeling van het onderscheid tussen natuurterrein en landbouwgrond, de regeling van de bewijsvoering en de nadere regeling van de teeltvrije zone in het Lotv. Verder vraagt hij aandacht voor economische gevolgen die de voorgestelde aanscherpingen van de regels voor het gebruik van meststoffen zullen hebben. Hij is van mening dat enige aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.1. Verhouding tot Uitvoeringsbesluit MeststoffenwetVoor de definitie van een aantal begrippen verwijst de voorgestelde aanhef van het eerste lid van artikel 1 Bgm (artikel I, onderdeel A) naar definities in het voorstel tot wijziging van de Meststoffenwet (invoering gebruiksnormen) (hierna: nieuwe Meststoffenwet).(zie noot 3) Ten aanzien van de begrippen veengrond, zand- of lössgrond en kleigrond is in artikel 1, vierde lid, nieuwe Meststoffenwet bepaald dat deze voor de toepassing van de wet zullen worden aangeduid op de bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen kaarten. In paragraaf 4.3 van de nota van toelichting wordt opgemerkt dat de bedoelde grondsoortenkaarten zullen worden vastgesteld in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (bijlage bij artikel 3 van dat besluit). Ook op een aantal andere onderdelen is er een samenhang van het ontwerpbesluit met het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, zoals op het punt van de gebruiksnormen die zullen gelden in de teeltvrije zones die in het Lotv worden vastgelegd (artikel III, onderdeel B; paragraaf 2.6 van de nota van toelichting). De adviesaanvraag over het ontwerp Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet is onlangs bij de Raad van State binnengekomen. In verband met het verzoek van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit om over het onderhavige ontwerpbesluit met spoed te adviseren, brengt de Raad daarover reeds thans advies uit en stelt hij dit niet uit totdat hij over het omvangrijke andere ontwerpbesluit adviseert. Gelet op de samenhang tussen het ontwerpbesluit en het ontwerp Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet maakt hij het voorbehoud dat hij in zijn advies over het ontwerp Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet zonodig op de samenhang tussen beide besluiten terug zal komen.2. Begrip natuurterreinHet begrip natuurterrein is van belang voor de vraag of op de betrokken grond de gebruiksnormen van het Bgm van toepassing zijn of de ruimere gebruiksnormen voor landbouwgrond op basis van de nieuwe Meststoffenwet.In artikel I, onderdeel A (wijziging artikel 1 Bgm) wordt "natuurterrein" gedefinieerd als: grond met een houtopstand, alsmede grasland, heideveld, ven, hoogveenterrein, zandverstuiving, duinterrein, kwelder, schor, gors, slik, riet- en ruigtland, griend en laagveenmoeras, voor zover het geen landbouwgrond is.Als gevolg van de toevoeging "grasland" sluit deze definitie niet goed aan op de definitie van "grasland" in de aanhef van het eerste lid van artikel 1 Bgm, waarin voor deze definitie wordt verwezen naar artikel 1, eerste lid, van de nieuwe Meststoffenwet. Daarin wordt onder "grasland" verstaan: landbouwgrond waarop gras wordt geteeld dat is bestemd om te worden gebruikt als veevoer. Bovendien is, mede gelet op het gestelde in paragraaf 4.1 van de nota van toelichting, onduidelijk of het criterium in deze definitie van natuurterrein "voor zover het geen landbouwgrond is" aansluit op de wijze waarop in artikel 2, tweede lid, van de nieuwe Meststoffenwet het gebruiksregime van die wet ten opzichte van dat voor natuurterreinen is afgebakend.(zie noot 4) Ingevolge die bepaling zijn de gebruiksnormen van de Meststoffenwet niet van toepassing op "natuurterreinen die de hoofdfunctie natuur hebben".De Raad adviseert de definitie van natuurterrein in het ontwerpbesluit op beide genoemde punten nader te bezien. Indien het noodzakelijk wordt geacht dat ten aanzien van bepaalde categorieën grasland regels worden gesteld die afwijken van het gebruiksregime van de nieuwe Meststoffenwet, ware daarvoor een afzonderlijke regeling in het ontwerpbesluit op te nemen.3. BodemanalyseIngevolge artikel 4b, derde lid, Bgm kan het gebruik van meststoffen op grond die na vernietiging van de graszode is beteeld met de in die bepaling bedoelde gewassen, slechts plaats vinden voorzover uit een representatief grondmonster is gebleken dat, rekening houdend met de minerale stikstof en met de toevoer van stikstof door netto-mineralisatie van voorraden organische stikstof in de bodem, de aanwezige hoeveelheid stikstof onvoldoende is om te voldoen aan de behoefte van het desbetreffende gewas. In paragraaf 2.4 van de nota van toelichting wordt in dit verband gewezen op een bemestingsadvies. Voorts wordt in paragraaf 9, naar aanleiding van het advies van de Technische commissie bodembescherming (TCB), opgemerkt dat bewust is gekozen voor een globaal voorschrift om "de praktijk" in staat te stellen routines te ontwikkelen die het best aansluiten bij de landbouwpraktijk. Die aanpak past ook in het kabinetsstreven om onnodige detailregelgeving en lasten terug te dringen. Naar de mening van de Raad zal met het oog op de kwaliteit en de doelmatigheid van de handhaving moeten zijn gewaarborgd dat het bemestingsadvies van een laboratorium aan de nodige eisen met betrekking tot deskundigheid en onafhankelijkheid voldoet.In paragraaf 2.4 van de nota van toelichting worden al wel enige eisen met betrekking tot de hier bedoelde bodemanalyse geformuleerd, terwijl in de toelichting op artikel I, onderdeel J, ervan uit wordt gegaan dat in bijlage I voorwaarden ten aanzien van de bodemanalyse zijn opgenomen, hetgeen evenwel niet het geval is.De Raad adviseert het ontwerpbesluit op dit punt aan te vullen en de toelichting daarop aan te passen.4. Regeling van de bewijsvoeringIn paragraaf 6.5 van de nota van toelichting, Administratieve lasten, wordt erop gewezen dat ten aanzien van het gebruik van dierlijke mest of andere meststoffen op een natuurterrein of op overige grond de verplichting geldt om beweidingsgegevens en afschriften van afleveringsbewijzen te bewaren, teneinde aannemelijk te kunnen maken dat er niet meer dierlijke mest is gebruikt dan 20 kilogram fosfaat per hectare per jaar. Deze verplichting bestaat volgens de toelichting evenwel al op grond van het geldende Bgm. Daarbij wordt gedoeld op de verwijzing in artikel 2, tweede lid, naar het nu nog geldende Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet. De verwijzing in het Bgm naar reken- en verantwoordingsregels op grond van de Meststoffenwet komt nu te vervallen. In de toelichting wordt opgemerkt dat de wijze van aannemelijk maken vormvrij is gehouden en dat de vermindering van de administratieve lasten die hiermee gepaard gaat, is meegenomen bij het bepalen van de administratieve lasten van de nieuwe Meststoffenwet. De Raad neemt aan dat veehouders, in aansluiting op de bestaande praktijk, de mogelijkheid zullen hebben om het gebruik van meststoffen overeenkomstig het Bgm op natuurterreinen en op overige grond aannemelijk te maken aan de hand van de op grond van de nieuwe Meststoffenwet te stellen verantwoordingsvoorschriften. De Raad adviseert hierover in de nota van toelichting duidelijkheid te verschaffen.5. Wijziging Lotv: verhouding tot regime voor bestrijdingsmiddelenIn het Lotv is de regeling van de bemestingsvrije zone (artikel 16) gekoppeld aan de regeling van de teeltvrije zone in artikel 13 van dat besluit. Die laatste regeling strekt ertoe te voorkomen dat bestrijdingsmiddelen in het oppervlaktewater terecht komen. Met de wijziging van het Lotv in het ontwerpbesluit (artikel III) wordt de bemestingsvrije zone verbreed tot 500 centimeter langs de bij het uitvoeringsbesluit Meststoffen aangewezen wateren. De voorgestelde verbreding van de bemestingsvrije zones brengt als gevolg van de daaraan gekoppelde teeltvrije zones mee dat eveneens over een groter gebied beperkingen worden aangebracht ten aanzien van het gebruik van bestrijdingsmiddelen. De toelichting geeft als reden voor het ook teeltvrij houden van de gehele bemestingsvrije zone dat de handhaving van het bemestingsverbod eenvoudiger wordt (par. 2.6, zesde alinea). Nu de verbreding van de teeltvrije zone langs de bedoelde wateren gepaard gaat met een aanzienlijke beperking van de eigendom, zal, ook al wordt in paragraaf 6 van de nota van toelichting de mogelijkheid van nadeelcompensatie in het vooruitzicht gesteld, de noodzaak van die beperking naar de mening van de Raad duidelijker moeten blijken. Hij adviseert daarom in ieder geval in de nota van toelichting nader te verantwoorden waarom niet kan worden volstaan met het instellen van een bemestingvrije zone.6. Gevolgen voor het bedrijfslevenIn paragraaf 6.1 van de nota van toelichting worden de gevolgen voor het bedrijfsleven van de aanpassingen ter voldoening aan het arrest van het HvJEG van 2 oktober 2003 besproken. Daarin wordt gesteld dat de maatregelen ten aanzien van de aanscherping van de uitrijregels tot gevolg zullen hebben dat het moment van aanwending van de dierlijke meststoffen zal verschuiven. Daarnaast zullen veehouders voor voldoende opslagcapaciteit moeten zorg dragen, in verband met de langere periodes waarin niet mag worden uitgereden. Hoewel de implementatie van de Kaderrichtlijn water(zie noot 5) en die van de toekomstige Grondwaterrichtlijn(zie noot 6) wellicht nog verdergaande gevolgen voor het agrarische bedrijfsleven zullen meebrengen, adviseert de Raad reeds bij de aanscherping van de gebruiksregels in dit ontwerpbesluit in te gaan op de vraag welke daarvan de economische gevolgen voor de agrarische bedrijven zijn.7. Voor een redactionele kanttekening verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.De waarnemend Vice-President van de Raad van State
Jaar: 2019 Raad van State Documenten: 1

📁 Download volledig dossier (ZIP)

Documenten (1)
Attribuut Waarde
Identifier nl.oorg10008.2e.2019.2117
Aanbieder (Naam) Raad van State
Titel Ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit gebruik meststoffen, het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen en het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij (aanscherping gebruiksregels meststoffen), met nota van toelichting.
Beschrijving Ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit gebruik meststoffen, het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen en het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij (aanscherping gebruiksregels meststoffen), met nota van toelichting.Bij Kabinetsmissive van 1 juli 2005, no.05.002422, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit gebruik meststoffen, het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen en het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij (aanscherping gebruiksregels meststoffen), met nota van toelichting.Het ontwerpbesluit strekt ertoe de belasting van de bodem en het water door fosfaat- en stikstofverbindingen afkomstig uit dierlijke meststoffen en stikstofkunstmest verder terug te dringen. Tevens dient dit besluit om de stankhinder en de emissie van potentieel verzurende stoffen te beperken. Het ontwerpbesluit bevat daartoe voorschriften die beperkingen stellen aan de periode waarin, de omstandigheden waaronder en de wijze waarop deze meststoffen kunnen worden aangewend. De onderhavige wijziging van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen (Bgm) is in hoofdzaak noodzakelijk om te voldoen aan het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: HvJEG) van 2 oktober 2003 in de inbreukprocedure tegen Nederland(zie noot 1) en aan het akkoord dat vervolgens met de Europese Commissie is bereikt over aanpassingen in de Nederlandse wetgeving ter voldoening aan de Nitraatrichtlijn(zie noot 2) (brieven aan de Tweede Kamer van 19 mei 2004 en 1 juli 2004; Kamerstukken II 2003/04, 28 385, nrs. 26 en 37). In samenhang met de bereikte overeenstemming met de Europese Commissie wordt tevens het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij (Lotv) aangepast. Daarin worden de bemestingvrije zones aangepast. De Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt onder meer opmerkingen over de regeling van het onderscheid tussen natuurterrein en landbouwgrond, de regeling van de bewijsvoering en de nadere regeling van de teeltvrije zone in het Lotv. Verder vraagt hij aandacht voor economische gevolgen die de voorgestelde aanscherpingen van de regels voor het gebruik van meststoffen zullen hebben. Hij is van mening dat enige aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.1. Verhouding tot Uitvoeringsbesluit MeststoffenwetVoor de definitie van een aantal begrippen verwijst de voorgestelde aanhef van het eerste lid van artikel 1 Bgm (artikel I, onderdeel A) naar definities in het voorstel tot wijziging van de Meststoffenwet (invoering gebruiksnormen) (hierna: nieuwe Meststoffenwet).(zie noot 3) Ten aanzien van de begrippen veengrond, zand- of lössgrond en kleigrond is in artikel 1, vierde lid, nieuwe Meststoffenwet bepaald dat deze voor de toepassing van de wet zullen worden aangeduid op de bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen kaarten. In paragraaf 4.3 van de nota van toelichting wordt opgemerkt dat de bedoelde grondsoortenkaarten zullen worden vastgesteld in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (bijlage bij artikel 3 van dat besluit). Ook op een aantal andere onderdelen is er een samenhang van het ontwerpbesluit met het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, zoals op het punt van de gebruiksnormen die zullen gelden in de teeltvrije zones die in het Lotv worden vastgelegd (artikel III, onderdeel B; paragraaf 2.6 van de nota van toelichting). De adviesaanvraag over het ontwerp Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet is onlangs bij de Raad van State binnengekomen. In verband met het verzoek van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit om over het onderhavige ontwerpbesluit met spoed te adviseren, brengt de Raad daarover reeds thans advies uit en stelt hij dit niet uit totdat hij over het omvangrijke andere ontwerpbesluit adviseert. Gelet op de samenhang tussen het ontwerpbesluit en het ontwerp Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet maakt hij het voorbehoud dat hij in zijn advies over het ontwerp Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet zonodig op de samenhang tussen beide besluiten terug zal komen.2. Begrip natuurterreinHet begrip natuurterrein is van belang voor de vraag of op de betrokken grond de gebruiksnormen van het Bgm van toepassing zijn of de ruimere gebruiksnormen voor landbouwgrond op basis van de nieuwe Meststoffenwet.In artikel I, onderdeel A (wijziging artikel 1 Bgm) wordt "natuurterrein" gedefinieerd als: grond met een houtopstand, alsmede grasland, heideveld, ven, hoogveenterrein, zandverstuiving, duinterrein, kwelder, schor, gors, slik, riet- en ruigtland, griend en laagveenmoeras, voor zover het geen landbouwgrond is.Als gevolg van de toevoeging "grasland" sluit deze definitie niet goed aan op de definitie van "grasland" in de aanhef van het eerste lid van artikel 1 Bgm, waarin voor deze definitie wordt verwezen naar artikel 1, eerste lid, van de nieuwe Meststoffenwet. Daarin wordt onder "grasland" verstaan: landbouwgrond waarop gras wordt geteeld dat is bestemd om te worden gebruikt als veevoer. Bovendien is, mede gelet op het gestelde in paragraaf 4.1 van de nota van toelichting, onduidelijk of het criterium in deze definitie van natuurterrein "voor zover het geen landbouwgrond is" aansluit op de wijze waarop in artikel 2, tweede lid, van de nieuwe Meststoffenwet het gebruiksregime van die wet ten opzichte van dat voor natuurterreinen is afgebakend.(zie noot 4) Ingevolge die bepaling zijn de gebruiksnormen van de Meststoffenwet niet van toepassing op "natuurterreinen die de hoofdfunctie natuur hebben".De Raad adviseert de definitie van natuurterrein in het ontwerpbesluit op beide genoemde punten nader te bezien. Indien het noodzakelijk wordt geacht dat ten aanzien van bepaalde categorieën grasland regels worden gesteld die afwijken van het gebruiksregime van de nieuwe Meststoffenwet, ware daarvoor een afzonderlijke regeling in het ontwerpbesluit op te nemen.3. BodemanalyseIngevolge artikel 4b, derde lid, Bgm kan het gebruik van meststoffen op grond die na vernietiging van de graszode is beteeld met de in die bepaling bedoelde gewassen, slechts plaats vinden voorzover uit een representatief grondmonster is gebleken dat, rekening houdend met de minerale stikstof en met de toevoer van stikstof door netto-mineralisatie van voorraden organische stikstof in de bodem, de aanwezige hoeveelheid stikstof onvoldoende is om te voldoen aan de behoefte van het desbetreffende gewas. In paragraaf 2.4 van de nota van toelichting wordt in dit verband gewezen op een bemestingsadvies. Voorts wordt in paragraaf 9, naar aanleiding van het advies van de Technische commissie bodembescherming (TCB), opgemerkt dat bewust is gekozen voor een globaal voorschrift om "de praktijk" in staat te stellen routines te ontwikkelen die het best aansluiten bij de landbouwpraktijk. Die aanpak past ook in het kabinetsstreven om onnodige detailregelgeving en lasten terug te dringen. Naar de mening van de Raad zal met het oog op de kwaliteit en de doelmatigheid van de handhaving moeten zijn gewaarborgd dat het bemestingsadvies van een laboratorium aan de nodige eisen met betrekking tot deskundigheid en onafhankelijkheid voldoet.In paragraaf 2.4 van de nota van toelichting worden al wel enige eisen met betrekking tot de hier bedoelde bodemanalyse geformuleerd, terwijl in de toelichting op artikel I, onderdeel J, ervan uit wordt gegaan dat in bijlage I voorwaarden ten aanzien van de bodemanalyse zijn opgenomen, hetgeen evenwel niet het geval is.De Raad adviseert het ontwerpbesluit op dit punt aan te vullen en de toelichting daarop aan te passen.4. Regeling van de bewijsvoeringIn paragraaf 6.5 van de nota van toelichting, Administratieve lasten, wordt erop gewezen dat ten aanzien van het gebruik van dierlijke mest of andere meststoffen op een natuurterrein of op overige grond de verplichting geldt om beweidingsgegevens en afschriften van afleveringsbewijzen te bewaren, teneinde aannemelijk te kunnen maken dat er niet meer dierlijke mest is gebruikt dan 20 kilogram fosfaat per hectare per jaar. Deze verplichting bestaat volgens de toelichting evenwel al op grond van het geldende Bgm. Daarbij wordt gedoeld op de verwijzing in artikel 2, tweede lid, naar het nu nog geldende Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet. De verwijzing in het Bgm naar reken- en verantwoordingsregels op grond van de Meststoffenwet komt nu te vervallen. In de toelichting wordt opgemerkt dat de wijze van aannemelijk maken vormvrij is gehouden en dat de vermindering van de administratieve lasten die hiermee gepaard gaat, is meegenomen bij het bepalen van de administratieve lasten van de nieuwe Meststoffenwet. De Raad neemt aan dat veehouders, in aansluiting op de bestaande praktijk, de mogelijkheid zullen hebben om het gebruik van meststoffen overeenkomstig het Bgm op natuurterreinen en op overige grond aannemelijk te maken aan de hand van de op grond van de nieuwe Meststoffenwet te stellen verantwoordingsvoorschriften. De Raad adviseert hierover in de nota van toelichting duidelijkheid te verschaffen.5. Wijziging Lotv: verhouding tot regime voor bestrijdingsmiddelenIn het Lotv is de regeling van de bemestingsvrije zone (artikel 16) gekoppeld aan de regeling van de teeltvrije zone in artikel 13 van dat besluit. Die laatste regeling strekt ertoe te voorkomen dat bestrijdingsmiddelen in het oppervlaktewater terecht komen. Met de wijziging van het Lotv in het ontwerpbesluit (artikel III) wordt de bemestingsvrije zone verbreed tot 500 centimeter langs de bij het uitvoeringsbesluit Meststoffen aangewezen wateren. De voorgestelde verbreding van de bemestingsvrije zones brengt als gevolg van de daaraan gekoppelde teeltvrije zones mee dat eveneens over een groter gebied beperkingen worden aangebracht ten aanzien van het gebruik van bestrijdingsmiddelen. De toelichting geeft als reden voor het ook teeltvrij houden van de gehele bemestingsvrije zone dat de handhaving van het bemestingsverbod eenvoudiger wordt (par. 2.6, zesde alinea). Nu de verbreding van de teeltvrije zone langs de bedoelde wateren gepaard gaat met een aanzienlijke beperking van de eigendom, zal, ook al wordt in paragraaf 6 van de nota van toelichting de mogelijkheid van nadeelcompensatie in het vooruitzicht gesteld, de noodzaak van die beperking naar de mening van de Raad duidelijker moeten blijken. Hij adviseert daarom in ieder geval in de nota van toelichting nader te verantwoorden waarom niet kan worden volstaan met het instellen van een bemestingvrije zone.6. Gevolgen voor het bedrijfslevenIn paragraaf 6.1 van de nota van toelichting worden de gevolgen voor het bedrijfsleven van de aanpassingen ter voldoening aan het arrest van het HvJEG van 2 oktober 2003 besproken. Daarin wordt gesteld dat de maatregelen ten aanzien van de aanscherping van de uitrijregels tot gevolg zullen hebben dat het moment van aanwending van de dierlijke meststoffen zal verschuiven. Daarnaast zullen veehouders voor voldoende opslagcapaciteit moeten zorg dragen, in verband met de langere periodes waarin niet mag worden uitgereden. Hoewel de implementatie van de Kaderrichtlijn water(zie noot 5) en die van de toekomstige Grondwaterrichtlijn(zie noot 6) wellicht nog verdergaande gevolgen voor het agrarische bedrijfsleven zullen meebrengen, adviseert de Raad reeds bij de aanscherping van de gebruiksregels in dit ontwerpbesluit in te gaan op de vraag welke daarvan de economische gevolgen voor de agrarische bedrijven zijn.7. Voor een redactionele kanttekening verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.De waarnemend Vice-President van de Raad van State
Publicatiedatum 2019-01-28
Jaar 2019
Type 2e - Advies
Aanbieder (Code) oorg10008
Totaal aantal documenten 1
Bron Originele publicatie
Verkregen op 2024-03-30
Aantal pagina's in dossier 8