Advies Raad van State

Voorstel van wet houdende wijziging van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 ter implementatie van richtlijn nr. 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEU L 345) (Wet implementatie prospectusrichtlijn), met memorie van toelichting.

[Gepubliceerd: 2019-01-28] Voorstel van wet houdende wijziging van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 ter implementatie van richtlijn nr. 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEU L 345) (Wet implementatie prospectusrichtlijn), met memorie van toelichting.Bij Kabinetsmissive van 8 december 2004, no.04.004627, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Financiën, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 ter implementatie van richtlijn nr. 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEU L 345) (Wet implementatie prospectusrichtlijn), met memorie van toelichting. Het wetsvoorstel strekt tot implementatie van richtlijn nr. 2003/71/EG (hierna: prospectusrichtlijn). Dit gebeurt door middel van wijziging van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Wte 1995). Volgens de toelichting zal de implementatie van de prospectusrichtlijn uiteindelijk echter plaatsvinden in hoofdstuk 3.5 in deel 3 van de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft), waarvoor het voorstel vrijwel gelijktijdig met het onderhavige voorstel bij de Raad aanhangig is gemaakt (W06.04.0559/IV), en waarin onder meer de Wte 1995 zal opgaan. Het onderhavige wetsvoorstel zal slechts in werking treden als de Wft op 1 juli 2005 (de implementatiedatum van de richtlijn) nog niet in werking is getreden. Met onderhavig wetsvoorstel is aldus beoogd in de Wte 1995 een tijdelijk wettelijk kader te creëren, tot de inwerkingtreding van de Wft. Gelet op deze tijdelijkheid is ervoor gekozen om slechts die onderdelen van de Wte 1995 aan te passen die noodzakelijk zijn voor de implementatie van de richtlijn, aldus de toelichting. Dit houdt in dat het een technische omzetting betreft binnen de bestaande systematiek en terminologie van de Wte 1995. Voor het overige vindt de noodzakelijke implementatie plaats in het Besluit toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Bte 1995). De Raad van State maakt een aantal kanttekeningen en is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het wetsvoorstel wenselijk is. Gezien de zeer directe inhoudelijke samenhang tussen het onderhavige voorstel en het voorstel voor hoofdstuk 3.5 van de Wft, en temeer omdat het onderhavige voorstel voorziet in slechts een tijdelijk wettelijk kader, en de toelichting zelf verwijst naar hoofdstuk 3.5 van de Wft, acht de Raad het dienstig om in dit advies mede het voorgestelde hoofdstuk 3.5 van de Wft te betrekken. 1. Implementatie De implementatie van de prospectusrichtlijn in de Wte 1995 geeft de Raad aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen. a. Het begrip "aanbieden van effecten aan het publiek" (artikel 2, eerste lid, onder d, van de prospectusrichtlijn) vormt een sleutelbegrip in de prospectusrichtlijn. Het begrip "aanbieden van effecten aan het publiek" is niet in de Wte 1995 overgenomen. Het betreft een nieuw begrip, dat niet reeds in de Wte 1995 bestaat. In de prospectusrichtlijn wordt ervan uitgegaan dat bij de aanbieding van effecten aan het publiek de potentiële koper toereikend geïnformeerd wordt om te kunnen beslissen of hij wil ingaan op het aanbod van de aanbieder. Uit de structuur van de prospectusrichtlijn blijkt dat er twee vormen van "aanbieden van effecten aan het publiek" bestaan: het aanbieden van effecten aan het publiek buiten een gereglementeerde markt om en het aanbieden van effecten via een gereglementeerde markt. Een dergelijk onderscheid wordt ook gemaakt in het voorstel voor deel 3 van de Wft (voorgesteld artikel 3:5.1, tweede lid). In het onderhavige voorstel komt dit onderscheid niet terug. Er is niet gemotiveerd waarom het begrip "aanbieden van effecten aan het publiek", zoals gedefinieerd in de prospectusrichtlijn, niet in de Wte 1995 zelf wordt overgenomen. Hierbij wijst de Raad er op dat er op grond van de prospectusrichtlijn voor de twee vormen van aanbieden van effecten verschillende regels gelden (zie ook hierna, onder b). De Raad adviseert in de toelichting op het bovenstaande in te gaan en het voorstel aan te passen. b. Ingevolge het voorgestelde artikel 5, eerste lid, Wte 1995 stellen instellingen waarvan in of vanuit Nederland effecten zijn aangeboden periodieke informatie omtrent hun bedrijf algemeen verkrijgbaar. Volgens de transponeringstabel betreft het hier implementatie van artikel 10 van de prospectusrichtlijn. Dat artikel bepaalt dat uitgevende instellingen waarvan de effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten jaarlijks informatie moeten verstrekken. Gelet op hetgeen hiervoor, onder a, is opgemerkt, wijst de Raad er op dat het "aanbieden van effecten" op grond van de prospectusrichtlijn zowel het aanbieden van effecten aan het publiek buiten een gereglementeerde markt om als het aanbieden van effecten via een gereglementeerde markt betreft. Niet alle aangeboden effecten zijn echter effecten die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt. Daarmee lijkt artikel 5, eerste lid, van het voorstel een ruimer toepassingsbereik te hebben dan artikel 10 van de prospectusrichtlijn. Dit is niet toegestaan, daar de prospectusrichtlijn, gelet op artikel 95 EG-Verdrag, uitgaat van het principe van totale harmonisatie. De Raad adviseert in de toelichting op het voorgaande in te gaan en het voorstel zo nodig in overeenstemming te brengen met artikel 10 van de prospectusrichtlijn. c. De Wte 1995 bevat in artikel 3, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, de woorden "in of vanuit Nederland". Dit wordt gecontinueerd in het voorgestelde nieuwe artikel 5, eerste lid. Daarentegen spreekt het voorgestelde nieuwe artikel 3 van "in Nederland". Nu artikel 5, eerste lid, Wte 1995 ook van toepassing is op instellingen die "vanuit Nederland" effecten hebben aangeboden, vraagt de Raad zich af of de desbetreffende informatie (zoals genoemd in artikel 10 van de prospectusrichtlijn) ook bekend moet worden gemaakt in het land van herkomst indien daar de aanbieding van effecten niet heeft plaatsgevonden. Indien dit niet is beoogd, dient artikel 5, evenals het voorgestelde artikel 3 Wte 1995, uitsluitend van toepassing te zijn op instellingen die in Nederland effecten hebben aangeboden. De Raad adviseert hierop in de toelichting in te gaan, en het voorstel zo nodig aan te passen. d. Ingevolge artikel 1, derde lid, van de prospectusrichtlijn mogen instellingen en aanbieders van effecten die buiten de reikwijdte van de prospectusrichtlijn vallen ook een prospectus opstellen. Uit de toelichting bij het voorstel voor deel 3 van de Wft blijkt dat ze, wanneer ze dit doen overeenkomstig de bepalingen uit de prospectusrichtlijn, in sommige gevallen een Europees paspoort krijgen (toelichting op artikel 3:5.3, tweede lid, Wft). Deze bepaling uit de prospectusrichtlijn is volgens de transponeringstabel geïmplementeerd in het voorgestelde artikel 3 Wte 1995. Dat blijkt echter niet uit de tekst van artikel 3 Wte 1995. Het voorstel voor deel 3 van de Wft voorziet daarentegen wél in een specifieke bepaling ter implementatie van artikel 1, derde lid, van de prospectusrichtlijn (artikel 3:5.3, tweede lid, Wft). De Raad adviseert het wetsvoorstel aan te passen. 2. Delegatie Uit de transponeringstabel blijkt dat het merendeel van de bepalingen uit de prospectusrichtlijn zijn neerslag zal vinden in het Besluit toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Bte 1995). De Raad merkt daarbij het volgende op. a. Artikel 14, vierde lid, van de prospectusrichtlijn bepaalt dat de nationale toezichthouder - in dit geval de AFM - op haar website alle goedgekeurde prospectussen publiceert. Volgens de transponeringstabel wordt deze bepaling geïmplementeerd in het Bte 1995. De voorgestelde onderdelen a en b van artikel 3 Wte 1995 bevatten een grondslag om nadere regels te stellen over de eisen aan het prospectus respectievelijk aan een (in het vooruitzicht gestelde) aanbieding. De verplichting als bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de prospectusrichtlijn betreft echter geen nadere eis aan het prospectus noch aan het aanbieden van effecten, maar een verplichting voor de toezichthouder. Artikel 3, onderdelen a en b, Wft 1995 biedt voor het opleggen van die verplichting geen grondslag. De Raad adviseert artikel 14, vierde lid, van de prospectusrichtlijn in de Wte 1995 zelf te implementeren, dan wel een grondslag in de Wte 1995 te creëren voor implementatie in het Bte 1995. b. Ingevolge artikel 18 van de prospectusrichtlijn verstrekt de AFM op verzoek van de uitgevende instelling aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst de goedkeuringsverklaring van het prospectus en een kopie van het prospectus. Ook kan de vertaling van de samenvatting worden meegezonden. Indien documenten ter aanvulling van het prospectus zijn opgesteld (op grond van artikel 16 prospectusrichtlijn), geldt dezelfde procedure. Volgens de transponeringstabel vindt implementatie van artikel 18 van de prospectusrichtlijn plaats in het Bte 1995. Hiervoor bieden de voorgestelde artikelen 3 en 5, eerste lid, Wte 1995 echter geen grondslag. Ook de artikelen 33 en 35 Wte 1995, betreffende gegevensuitwisseling respectievelijk samenwerking met buitenlandse toezichthouders, vormen naar het oordeel van de Raad onvoldoende grondslag om artikel 18 van de prospectusrichtlijn nauwkeurig te implementeren. Deze implementatie van artikel 18 (de bepaling welke documenten kunnen worden uitgewisseld, de termijnen waarbinnen dit moet geschieden en wat daarbij moet worden vermeld) zou kunnen gebeuren in de Wte 1995 door wijziging van artikel 33 Wte 1995, dan wel door in de Wte 1995 een grondslag te creëren voor implementatie in het Bte 1995. De Raad adviseert het voorstel dienovereenkomstig aan te vullen. 3. De categorie effecten waarvoor geen prospectusplicht geldt De definitie van "effecten" in artikel 2, eerste lid, onder a, van de prospectusrichtlijn is minder ruim dan het in artikel 1 Wte 1995 gedefinieerde begrip "effecten". Het voorstel past dit begrip echter niet aan aan de prospectusrichtlijn. Volgens de toelichting wordt het begrip "effecten" in het Bte 1995 en in de Vrijstellingsregeling Wte 1995 "verder uitgewerkt".(zie noot 1) In de Wft wordt de categorie effecten die op grond van artikel 4 van de prospectusrichtlijn zijn vrijgesteld van de prospectusplicht onder het begrip "beleggingsobjecten" geschaard. Voor beleggingsobjecten moet ingevolge artikel 3:5.7 van het voorgestelde hoofdstuk 3.5 van de Wft een door de AFM goedgekeurd document worden opgesteld. Die plicht kan worden beschouwd als een belemmering van het vrije verkeer. Dit betekent dat zij moet worden gerechtvaardigd op grond van een toets op noodzaak en proportionaliteit. Dit mag er echter niet toe leiden dat voor de onderhavige effecten dezelfde eisen mogen worden gesteld als in de prospectusrichtlijn. Tot de inwerkingtreding van de Wft zal voor de categorie effecten waarvoor ingevolge artikel 4 van de prospectusrichtlijn geen prospectusplicht geldt een vrijstelling geregeld moeten worden, op basis van artikel 4 Wte 1995. De Raad adviseert in de toelichting in te gaan op deze vrijstelling en op de wenselijkheid, met name vanuit oogpunt van continuïteit, dat in het kader van deze vrijstelling ook voor de bedoelde categorie effecten een verplichting zal gelden om een document op te stellen als beoogd in de Wft. 4. Handhaving Ingevolge de voorgestelde wijziging van artikel 48c Wte 1995 (artikel I, onderdeel G) kan de AFM een bestuurlijke boete opleggen op grond van overtreding van onder meer het voorgestelde artikel 5, eerste lid, tweede volzin, aanhef en onderdelen b en c, Wte 1995. Niet duidelijk is waarom geen bestuurlijke boete kan worden opgelegd op grond van overtreding van onderdeel a, dat de soort informatie betreft die algemeen verkrijgbaar wordt gesteld. De Raad wijst erop dat het nu nog mogelijk is om ook een boete op te leggen naar aanleiding van een overtreding van het huidige artikel 5, eerste lid, Wte 1995. De Raad adviseert in de toelichting hierop in te gaan, en het voorstel zo nodig te wijzigen. 5. Samenloop a. Artikel 1, tweede lid, aanhef en onder a, van de prospectusrichtlijn bepaalt dat deze richtlijn niet van toepassing is op rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging die niet van het closed-end-type zijn. In overeenstemming daarmee, en ingevolge het voorgestelde artikel 3, onder c, is het verbod op het aanbieden van effecten niet van toepassing indien het gaat om rechten van deelneming in een beleggingsinstelling die is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 18 van de Wet toezicht beleggingsinstellingen (hierna: Wtb), en die op verzoek van de houder door de beleggingsinstelling worden ingekocht. Op grond van het voorstel tot wijziging van artikel 18 Wtb worden beleggingsinstellingen die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht op grond van de Wtb niet in het register opgenomen.(zie noot 2) Bij de inwerkingtreding van dit artikel zullen aldus deze vrijgestelde beleggingsinstellingen die op verzoek van de houder effecten inkopen wél onder het verbod van artikel 3 Wte 1995 vallen. Indien deze uitbreiding ten opzichte van de richtlijn is beoogd, en niet in een samenloopbepaling wordt voorzien, moet zij worden gerechtvaardigd uit een oogpunt van noodzaak en proportionaliteit. De Raad adviseert in de toelichting in te gaan op het voorgaande. b. Het voorgestelde artikel I, onderdeel B, eerste lid, wijzigt artikel 5, eerste lid, Wte 1995. Het wetsvoorstel marktmisbruik(zie noot 3) wijzigt eveneens artikel 5, eerste lid, Wte 1995. De Raad adviseert op deze samenloop in te gaan. 6. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage. De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De Vice-President van de Raad van State
Jaar: 2019 Raad van State Documenten: 1

📁 Download volledig dossier (ZIP)

Documenten (1)
Attribuut Waarde
Identifier nl.oorg10008.2e.2019.2594
Aanbieder (Naam) Raad van State
Titel Voorstel van wet houdende wijziging van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 ter implementatie van richtlijn nr. 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEU L 345) (Wet implementatie prospectusrichtlijn), met memorie van toelichting.
Beschrijving Voorstel van wet houdende wijziging van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 ter implementatie van richtlijn nr. 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEU L 345) (Wet implementatie prospectusrichtlijn), met memorie van toelichting.Bij Kabinetsmissive van 8 december 2004, no.04.004627, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Financiën, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 ter implementatie van richtlijn nr. 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEU L 345) (Wet implementatie prospectusrichtlijn), met memorie van toelichting. Het wetsvoorstel strekt tot implementatie van richtlijn nr. 2003/71/EG (hierna: prospectusrichtlijn). Dit gebeurt door middel van wijziging van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Wte 1995). Volgens de toelichting zal de implementatie van de prospectusrichtlijn uiteindelijk echter plaatsvinden in hoofdstuk 3.5 in deel 3 van de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft), waarvoor het voorstel vrijwel gelijktijdig met het onderhavige voorstel bij de Raad aanhangig is gemaakt (W06.04.0559/IV), en waarin onder meer de Wte 1995 zal opgaan. Het onderhavige wetsvoorstel zal slechts in werking treden als de Wft op 1 juli 2005 (de implementatiedatum van de richtlijn) nog niet in werking is getreden. Met onderhavig wetsvoorstel is aldus beoogd in de Wte 1995 een tijdelijk wettelijk kader te creëren, tot de inwerkingtreding van de Wft. Gelet op deze tijdelijkheid is ervoor gekozen om slechts die onderdelen van de Wte 1995 aan te passen die noodzakelijk zijn voor de implementatie van de richtlijn, aldus de toelichting. Dit houdt in dat het een technische omzetting betreft binnen de bestaande systematiek en terminologie van de Wte 1995. Voor het overige vindt de noodzakelijke implementatie plaats in het Besluit toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Bte 1995). De Raad van State maakt een aantal kanttekeningen en is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het wetsvoorstel wenselijk is. Gezien de zeer directe inhoudelijke samenhang tussen het onderhavige voorstel en het voorstel voor hoofdstuk 3.5 van de Wft, en temeer omdat het onderhavige voorstel voorziet in slechts een tijdelijk wettelijk kader, en de toelichting zelf verwijst naar hoofdstuk 3.5 van de Wft, acht de Raad het dienstig om in dit advies mede het voorgestelde hoofdstuk 3.5 van de Wft te betrekken. 1. Implementatie De implementatie van de prospectusrichtlijn in de Wte 1995 geeft de Raad aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen. a. Het begrip "aanbieden van effecten aan het publiek" (artikel 2, eerste lid, onder d, van de prospectusrichtlijn) vormt een sleutelbegrip in de prospectusrichtlijn. Het begrip "aanbieden van effecten aan het publiek" is niet in de Wte 1995 overgenomen. Het betreft een nieuw begrip, dat niet reeds in de Wte 1995 bestaat. In de prospectusrichtlijn wordt ervan uitgegaan dat bij de aanbieding van effecten aan het publiek de potentiële koper toereikend geïnformeerd wordt om te kunnen beslissen of hij wil ingaan op het aanbod van de aanbieder. Uit de structuur van de prospectusrichtlijn blijkt dat er twee vormen van "aanbieden van effecten aan het publiek" bestaan: het aanbieden van effecten aan het publiek buiten een gereglementeerde markt om en het aanbieden van effecten via een gereglementeerde markt. Een dergelijk onderscheid wordt ook gemaakt in het voorstel voor deel 3 van de Wft (voorgesteld artikel 3:5.1, tweede lid). In het onderhavige voorstel komt dit onderscheid niet terug. Er is niet gemotiveerd waarom het begrip "aanbieden van effecten aan het publiek", zoals gedefinieerd in de prospectusrichtlijn, niet in de Wte 1995 zelf wordt overgenomen. Hierbij wijst de Raad er op dat er op grond van de prospectusrichtlijn voor de twee vormen van aanbieden van effecten verschillende regels gelden (zie ook hierna, onder b). De Raad adviseert in de toelichting op het bovenstaande in te gaan en het voorstel aan te passen. b. Ingevolge het voorgestelde artikel 5, eerste lid, Wte 1995 stellen instellingen waarvan in of vanuit Nederland effecten zijn aangeboden periodieke informatie omtrent hun bedrijf algemeen verkrijgbaar. Volgens de transponeringstabel betreft het hier implementatie van artikel 10 van de prospectusrichtlijn. Dat artikel bepaalt dat uitgevende instellingen waarvan de effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten jaarlijks informatie moeten verstrekken. Gelet op hetgeen hiervoor, onder a, is opgemerkt, wijst de Raad er op dat het "aanbieden van effecten" op grond van de prospectusrichtlijn zowel het aanbieden van effecten aan het publiek buiten een gereglementeerde markt om als het aanbieden van effecten via een gereglementeerde markt betreft. Niet alle aangeboden effecten zijn echter effecten die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt. Daarmee lijkt artikel 5, eerste lid, van het voorstel een ruimer toepassingsbereik te hebben dan artikel 10 van de prospectusrichtlijn. Dit is niet toegestaan, daar de prospectusrichtlijn, gelet op artikel 95 EG-Verdrag, uitgaat van het principe van totale harmonisatie. De Raad adviseert in de toelichting op het voorgaande in te gaan en het voorstel zo nodig in overeenstemming te brengen met artikel 10 van de prospectusrichtlijn. c. De Wte 1995 bevat in artikel 3, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, de woorden "in of vanuit Nederland". Dit wordt gecontinueerd in het voorgestelde nieuwe artikel 5, eerste lid. Daarentegen spreekt het voorgestelde nieuwe artikel 3 van "in Nederland". Nu artikel 5, eerste lid, Wte 1995 ook van toepassing is op instellingen die "vanuit Nederland" effecten hebben aangeboden, vraagt de Raad zich af of de desbetreffende informatie (zoals genoemd in artikel 10 van de prospectusrichtlijn) ook bekend moet worden gemaakt in het land van herkomst indien daar de aanbieding van effecten niet heeft plaatsgevonden. Indien dit niet is beoogd, dient artikel 5, evenals het voorgestelde artikel 3 Wte 1995, uitsluitend van toepassing te zijn op instellingen die in Nederland effecten hebben aangeboden. De Raad adviseert hierop in de toelichting in te gaan, en het voorstel zo nodig aan te passen. d. Ingevolge artikel 1, derde lid, van de prospectusrichtlijn mogen instellingen en aanbieders van effecten die buiten de reikwijdte van de prospectusrichtlijn vallen ook een prospectus opstellen. Uit de toelichting bij het voorstel voor deel 3 van de Wft blijkt dat ze, wanneer ze dit doen overeenkomstig de bepalingen uit de prospectusrichtlijn, in sommige gevallen een Europees paspoort krijgen (toelichting op artikel 3:5.3, tweede lid, Wft). Deze bepaling uit de prospectusrichtlijn is volgens de transponeringstabel geïmplementeerd in het voorgestelde artikel 3 Wte 1995. Dat blijkt echter niet uit de tekst van artikel 3 Wte 1995. Het voorstel voor deel 3 van de Wft voorziet daarentegen wél in een specifieke bepaling ter implementatie van artikel 1, derde lid, van de prospectusrichtlijn (artikel 3:5.3, tweede lid, Wft). De Raad adviseert het wetsvoorstel aan te passen. 2. Delegatie Uit de transponeringstabel blijkt dat het merendeel van de bepalingen uit de prospectusrichtlijn zijn neerslag zal vinden in het Besluit toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Bte 1995). De Raad merkt daarbij het volgende op. a. Artikel 14, vierde lid, van de prospectusrichtlijn bepaalt dat de nationale toezichthouder - in dit geval de AFM - op haar website alle goedgekeurde prospectussen publiceert. Volgens de transponeringstabel wordt deze bepaling geïmplementeerd in het Bte 1995. De voorgestelde onderdelen a en b van artikel 3 Wte 1995 bevatten een grondslag om nadere regels te stellen over de eisen aan het prospectus respectievelijk aan een (in het vooruitzicht gestelde) aanbieding. De verplichting als bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de prospectusrichtlijn betreft echter geen nadere eis aan het prospectus noch aan het aanbieden van effecten, maar een verplichting voor de toezichthouder. Artikel 3, onderdelen a en b, Wft 1995 biedt voor het opleggen van die verplichting geen grondslag. De Raad adviseert artikel 14, vierde lid, van de prospectusrichtlijn in de Wte 1995 zelf te implementeren, dan wel een grondslag in de Wte 1995 te creëren voor implementatie in het Bte 1995. b. Ingevolge artikel 18 van de prospectusrichtlijn verstrekt de AFM op verzoek van de uitgevende instelling aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst de goedkeuringsverklaring van het prospectus en een kopie van het prospectus. Ook kan de vertaling van de samenvatting worden meegezonden. Indien documenten ter aanvulling van het prospectus zijn opgesteld (op grond van artikel 16 prospectusrichtlijn), geldt dezelfde procedure. Volgens de transponeringstabel vindt implementatie van artikel 18 van de prospectusrichtlijn plaats in het Bte 1995. Hiervoor bieden de voorgestelde artikelen 3 en 5, eerste lid, Wte 1995 echter geen grondslag. Ook de artikelen 33 en 35 Wte 1995, betreffende gegevensuitwisseling respectievelijk samenwerking met buitenlandse toezichthouders, vormen naar het oordeel van de Raad onvoldoende grondslag om artikel 18 van de prospectusrichtlijn nauwkeurig te implementeren. Deze implementatie van artikel 18 (de bepaling welke documenten kunnen worden uitgewisseld, de termijnen waarbinnen dit moet geschieden en wat daarbij moet worden vermeld) zou kunnen gebeuren in de Wte 1995 door wijziging van artikel 33 Wte 1995, dan wel door in de Wte 1995 een grondslag te creëren voor implementatie in het Bte 1995. De Raad adviseert het voorstel dienovereenkomstig aan te vullen. 3. De categorie effecten waarvoor geen prospectusplicht geldt De definitie van "effecten" in artikel 2, eerste lid, onder a, van de prospectusrichtlijn is minder ruim dan het in artikel 1 Wte 1995 gedefinieerde begrip "effecten". Het voorstel past dit begrip echter niet aan aan de prospectusrichtlijn. Volgens de toelichting wordt het begrip "effecten" in het Bte 1995 en in de Vrijstellingsregeling Wte 1995 "verder uitgewerkt".(zie noot 1) In de Wft wordt de categorie effecten die op grond van artikel 4 van de prospectusrichtlijn zijn vrijgesteld van de prospectusplicht onder het begrip "beleggingsobjecten" geschaard. Voor beleggingsobjecten moet ingevolge artikel 3:5.7 van het voorgestelde hoofdstuk 3.5 van de Wft een door de AFM goedgekeurd document worden opgesteld. Die plicht kan worden beschouwd als een belemmering van het vrije verkeer. Dit betekent dat zij moet worden gerechtvaardigd op grond van een toets op noodzaak en proportionaliteit. Dit mag er echter niet toe leiden dat voor de onderhavige effecten dezelfde eisen mogen worden gesteld als in de prospectusrichtlijn. Tot de inwerkingtreding van de Wft zal voor de categorie effecten waarvoor ingevolge artikel 4 van de prospectusrichtlijn geen prospectusplicht geldt een vrijstelling geregeld moeten worden, op basis van artikel 4 Wte 1995. De Raad adviseert in de toelichting in te gaan op deze vrijstelling en op de wenselijkheid, met name vanuit oogpunt van continuïteit, dat in het kader van deze vrijstelling ook voor de bedoelde categorie effecten een verplichting zal gelden om een document op te stellen als beoogd in de Wft. 4. Handhaving Ingevolge de voorgestelde wijziging van artikel 48c Wte 1995 (artikel I, onderdeel G) kan de AFM een bestuurlijke boete opleggen op grond van overtreding van onder meer het voorgestelde artikel 5, eerste lid, tweede volzin, aanhef en onderdelen b en c, Wte 1995. Niet duidelijk is waarom geen bestuurlijke boete kan worden opgelegd op grond van overtreding van onderdeel a, dat de soort informatie betreft die algemeen verkrijgbaar wordt gesteld. De Raad wijst erop dat het nu nog mogelijk is om ook een boete op te leggen naar aanleiding van een overtreding van het huidige artikel 5, eerste lid, Wte 1995. De Raad adviseert in de toelichting hierop in te gaan, en het voorstel zo nodig te wijzigen. 5. Samenloop a. Artikel 1, tweede lid, aanhef en onder a, van de prospectusrichtlijn bepaalt dat deze richtlijn niet van toepassing is op rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging die niet van het closed-end-type zijn. In overeenstemming daarmee, en ingevolge het voorgestelde artikel 3, onder c, is het verbod op het aanbieden van effecten niet van toepassing indien het gaat om rechten van deelneming in een beleggingsinstelling die is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 18 van de Wet toezicht beleggingsinstellingen (hierna: Wtb), en die op verzoek van de houder door de beleggingsinstelling worden ingekocht. Op grond van het voorstel tot wijziging van artikel 18 Wtb worden beleggingsinstellingen die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht op grond van de Wtb niet in het register opgenomen.(zie noot 2) Bij de inwerkingtreding van dit artikel zullen aldus deze vrijgestelde beleggingsinstellingen die op verzoek van de houder effecten inkopen wél onder het verbod van artikel 3 Wte 1995 vallen. Indien deze uitbreiding ten opzichte van de richtlijn is beoogd, en niet in een samenloopbepaling wordt voorzien, moet zij worden gerechtvaardigd uit een oogpunt van noodzaak en proportionaliteit. De Raad adviseert in de toelichting in te gaan op het voorgaande. b. Het voorgestelde artikel I, onderdeel B, eerste lid, wijzigt artikel 5, eerste lid, Wte 1995. Het wetsvoorstel marktmisbruik(zie noot 3) wijzigt eveneens artikel 5, eerste lid, Wte 1995. De Raad adviseert op deze samenloop in te gaan. 6. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage. De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De Vice-President van de Raad van State
Publicatiedatum 2019-01-28
Jaar 2019
Type 2e - Advies
Aanbieder (Code) oorg10008
Totaal aantal documenten 1
Bron Originele publicatie
Verkregen op 2024-03-30
Aantal pagina's in dossier 10