Advies Raad van State

Voorstel van wet met memorie van toelichting houdende nieuwe regels voor de financiering van de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ).

[Gepubliceerd: 2019-01-28] Voorstel van wet met memorie van toelichting houdende nieuwe regels voor de financiering van de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ).Bij Kabinetsmissive van 1 maart 2000, no. 00.001158, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting, houdende nieuwe regels voor de financiering van de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ). Het voorstel brengt wijziging in de financiering van de Algemene bijstandswet (Abw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) (verder: bijstand). In het huidige stelsel vergoedt het Rijk 90% van de uitbetaalde bijstand aan de gemeenten op basis van door hen ingediende declaraties; de resterende 10% wordt door de gemeenten zelf gefinancierd uit de middelen die zij uit het Gemeentefonds ontvangen. De uitkering uit het Gemeentefonds wordt mede bepaald aan de hand van het aantal bijstandsgerechtigden in een gemeente. Indien een bijstandsgerechtigde weer werk krijgt behoeft de gemeente het resterende deel niet meer te financieren. In de praktijk is gebleken, aldus de toelichting, dat deze bekostigingswijze de gemeenten onvoldoende stimuleert om een actief beleid gericht op reïntegratie van de bijstandsgerechtigden in de arbeidsmarkt te voeren. Volgens de voorgestelde regeling gaat het Rijk 75% van de uitbetaalde bijstand aan de gemeenten vergoeden op basis van declaraties, terwijl het eigen aandeel van de gemeenten in de financiering wordt vergroot. Daartoe worden aanvullende middelen aan de gemeenten verstrekt volgens een objectief verdeelmodel dat is gebaseerd op de factoren die de omvang van de bijstandsuitgaven van gemeenten verklaren. Deze middelen worden verstrekt uit de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De algemene bijdrage uit het Gemeentefonds wordt verlaagd. In totaal worden geen extra middelen uitgetrokken voor de financiering van de bijstand; er vindt een wijziging plaats in de verdeling van de middelen onder de gemeenten. Het voorstel zal gefaseerd worden ingevoerd, terwijl er voorzieningen zijn om de financiële risicos voor gemeenten te beperken. Het belangrijkste motief voor de wijziging van de financiering van de bijstand is de gemeentebesturen te stimuleren een doeltreffender reïntegratiebeleid te voeren. Immers bij succes valt een groter deel van de voor de bijstand beschikbare middelen vrij; deze vrijvallende middelen dienen te worden gebruikt voor (verdere) financiering van reïntegratiebeleid. Volgens de toelichting wordt met het voorstel een eerste stap gezet in de ontwikkeling van een Fonds voor Werk en Inkomen terwijl een relatie wordt gelegd met het beleid inzake Structuur Werk en Inkomen. Aangezien in de tekst van het wetsvoorstel zelf over het fonds voor Werk en Inkomen niets is geregeld, maakt de Raad van State daarover in dit advies geen opmerkingen en wacht hij nadere voorstellen af. Het wetsvoorstel geeft aanleiding tot de volgende opmerkingen. 1. Het recent verschenen rapport Lijnen naar de toekomst, evaluatie Algemene bijstandswet 19961999 (1) concludeert dat de gemeentebesturen in deze periode een grote inspanning gepleegd hebben om reïntegratie van bijstandsgerechtigden te bevorderen. Het gunstige resultaat daarvan is, aldus het rapport, ook veroorzaakt door de groei van de werkgelegenheid. De Raad van State stelt vast dat dit resultaat blijkbaar tot stand is gekomen ondanks het feit dat gemeentebesturen bij de huidige financieringswijze voor hun inspanningen om de bijstandsuitgaven te beheersen eerder worden gestraft dan beloond. Dit maakt duidelijk dat andere factoren, zoals de kwaliteit van de organisatie, van groot belang zijn. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel zegt dat een wijziging van de financiering gemeentebesturen zou kunnen aanzetten tot een vanuit bijstandsoptiek betere inzet van middelen, maar maakt niet duidelijk op grond waarvan verwacht wordt dat gemeentebesturen hun reïntegratietaken beter ter hand nemen als zij bij gebleken succes meer financiële ruimte krijgen om reïntegratiebeleid te voeren. De Raad voor de Financiële Verhoudingen schrijft in zijn advies bij dit wetsvoorstel dat het vergroten van de financiële risicos voor gemeenten geen juist middel is om goed uitstroombeleid te ontwikkelen en dat deze prikkel ook niet nodig is omdat de politieke cultuur zodanig is dat voorrang wordt gegeven aan het creëren van werk boven andere politieke strijdpunten. Naar de mening van het college wordt met het voorstel al te gemakkelijk aangenomen dat een financiële maatregel in de vorm van meer middelen wanneer het beleid succesvol is gemeenten zal aanzetten tot een actiever beleid. Naar het oordeel van de Raad is het belangrijker om zeker te stellen dat voldoende middelen beschikbaar zijn om een actief reïntegratiebeleid te voeren. In het licht van het voorgaande adviseert de Raad in de toelichting nader uiteen te zetten waarom de voorgestelde wijziging van het financieringssysteem tot een beter gemeentelijk reïntegratiebeleid zal leiden. 2. Aan de voorgestelde wijze van financiering zijn voor individuele gemeenten risicos verbonden. Een deel van die risicos zal van tijdelijke aard zijn; zij kunnen grotendeels ondervangen worden door het geleidelijke invoeringstraject en doordat tijdelijk enkele vangnetten zullen fungeren. Andere risicos hangen samen met de wijze waarop het objectieve model zal functioneren en zij kunnen een meer structureel karakter hebben. Bij de Raad zijn dan ook twijfels gerezen over enkele aspecten van de nieuwe financieringswijze. a. Indien een gemeentebestuur een succesvol reïntegratiebeleid heeft gevoerd zal het bedrag dat deze gemeente aan bijstand uitkeert lager zijn dan de door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verstrekte bijdrage. Het overschot dient te worden toegevoegd aan de fondsen die de gemeente heeft begroot voor reïntegratie; op deze wijze kan in het volgende begrotingsjaar de reïntegratie-inspanning verder worden opgevoerd. Gemeenten echter die tot nu toe weinig effectief zijn geweest met hun reïntegratiebeleid en die dus een initiële achterstand hebben, waar het objectieve verdeelmodel geen rekening mee houdt, kunnen onder het nieuwe verdeelstelsel in financiële problemen komen. In ieder geval kunnen zij een tekort aan middelen hebben om hun reïntegratiebeleid te voeren. Het voorstel voorziet weliswaar in maatregelen die dit financiële risico voor gemeenten in deze situatie beperken, maar niet in (extra) financiële ruimte om de ontstane achterstand in te halen. b. Het beoogde succes van het nieuwe stelsel moet berusten op de doeltreffendheid van financiële prikkels voor de reïntegratie-inspanningen van de gemeenten. Het is echter goed denkbaar dat het gemeentelijk beleid ondanks de extra inspanningen geen vat krijgt op moeilijk plaatsbare werklozen. Juist bijstandsgerechtigden zullen vaak een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Het reïntegratiebeleid vergt dan extra fondsen. Ook dit kan ertoe leiden dat gemeenten in langdurige financiële problemen geraken. c. Vanwege de grote financiële belangen die voor gemeenten zullen zijn verbonden aan het objectieve verdeelmodel, is het van belang dat bij de verdeelsleutels die de hoogte van de uitkeringen bepalen, rekening wordt gehouden met de verschillende factoren die de positie van de individuele gemeenten bepalen. Zeker dient te worden gesteld dat het stimulerende karakter alleen daar tot uitdrukking komt waar de gemeentebesturen ook daadwerkelijk door middel van beleid invloed kunnen uitoefenen. Ook uit het rapport van de interdepartementale werkgroep objectief verdeelmodel komt naar voren dat met de toepassing van het objectieve verdeelmodel de financiële risicos vooralsnog niet goed beheersbaar zijn zonder nadere voorzieningen (2). In dit verband wijst de Raad nog op het advies van de Raad voor de Financiële Verhoudingen (3), dat op termijn uitbreiding van het gebudgetteerde deel van de bijstand alleen zou mogen plaatsvinden, wanneer het objectief verdeelmodel zich voldoende heeft bewezen. De Raad adviseert nader in te gaan op deze mogelijke problemen bij invoering van het voorgestelde financieringsstelsel. Het staat geenszins vast dat de wijziging van de financiering van de Abw, de IOAW en de IOAZ (ook indien daarbij wordt betrokken de voorgenomen wijziging van het Besluit uitvoering en financiering van de Wet inschakeling werkzoekenden) effectief zal zijn. In ieder geval zal niet overhaast moeten worden gehandeld. Een grondige voorbereiding is essentieel. In verband daarmee zou kunnen worden overwogen om eerst voldoende ervaring op te doen met een beperkte representatieve groep gemeenten. De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De Vice-President van de Raad van State
Jaar: 2019 Raad van State Documenten: 1

📁 Download volledig dossier (ZIP)

Documenten (1)
Attribuut Waarde
Identifier nl.oorg10008.2e.2019.3524
Aanbieder (Naam) Raad van State
Titel Voorstel van wet met memorie van toelichting houdende nieuwe regels voor de financiering van de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ).
Beschrijving Voorstel van wet met memorie van toelichting houdende nieuwe regels voor de financiering van de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ).Bij Kabinetsmissive van 1 maart 2000, no. 00.001158, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting, houdende nieuwe regels voor de financiering van de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ). Het voorstel brengt wijziging in de financiering van de Algemene bijstandswet (Abw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) (verder: bijstand). In het huidige stelsel vergoedt het Rijk 90% van de uitbetaalde bijstand aan de gemeenten op basis van door hen ingediende declaraties; de resterende 10% wordt door de gemeenten zelf gefinancierd uit de middelen die zij uit het Gemeentefonds ontvangen. De uitkering uit het Gemeentefonds wordt mede bepaald aan de hand van het aantal bijstandsgerechtigden in een gemeente. Indien een bijstandsgerechtigde weer werk krijgt behoeft de gemeente het resterende deel niet meer te financieren. In de praktijk is gebleken, aldus de toelichting, dat deze bekostigingswijze de gemeenten onvoldoende stimuleert om een actief beleid gericht op reïntegratie van de bijstandsgerechtigden in de arbeidsmarkt te voeren. Volgens de voorgestelde regeling gaat het Rijk 75% van de uitbetaalde bijstand aan de gemeenten vergoeden op basis van declaraties, terwijl het eigen aandeel van de gemeenten in de financiering wordt vergroot. Daartoe worden aanvullende middelen aan de gemeenten verstrekt volgens een objectief verdeelmodel dat is gebaseerd op de factoren die de omvang van de bijstandsuitgaven van gemeenten verklaren. Deze middelen worden verstrekt uit de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De algemene bijdrage uit het Gemeentefonds wordt verlaagd. In totaal worden geen extra middelen uitgetrokken voor de financiering van de bijstand; er vindt een wijziging plaats in de verdeling van de middelen onder de gemeenten. Het voorstel zal gefaseerd worden ingevoerd, terwijl er voorzieningen zijn om de financiële risicos voor gemeenten te beperken. Het belangrijkste motief voor de wijziging van de financiering van de bijstand is de gemeentebesturen te stimuleren een doeltreffender reïntegratiebeleid te voeren. Immers bij succes valt een groter deel van de voor de bijstand beschikbare middelen vrij; deze vrijvallende middelen dienen te worden gebruikt voor (verdere) financiering van reïntegratiebeleid. Volgens de toelichting wordt met het voorstel een eerste stap gezet in de ontwikkeling van een Fonds voor Werk en Inkomen terwijl een relatie wordt gelegd met het beleid inzake Structuur Werk en Inkomen. Aangezien in de tekst van het wetsvoorstel zelf over het fonds voor Werk en Inkomen niets is geregeld, maakt de Raad van State daarover in dit advies geen opmerkingen en wacht hij nadere voorstellen af. Het wetsvoorstel geeft aanleiding tot de volgende opmerkingen. 1. Het recent verschenen rapport Lijnen naar de toekomst, evaluatie Algemene bijstandswet 19961999 (1) concludeert dat de gemeentebesturen in deze periode een grote inspanning gepleegd hebben om reïntegratie van bijstandsgerechtigden te bevorderen. Het gunstige resultaat daarvan is, aldus het rapport, ook veroorzaakt door de groei van de werkgelegenheid. De Raad van State stelt vast dat dit resultaat blijkbaar tot stand is gekomen ondanks het feit dat gemeentebesturen bij de huidige financieringswijze voor hun inspanningen om de bijstandsuitgaven te beheersen eerder worden gestraft dan beloond. Dit maakt duidelijk dat andere factoren, zoals de kwaliteit van de organisatie, van groot belang zijn. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel zegt dat een wijziging van de financiering gemeentebesturen zou kunnen aanzetten tot een vanuit bijstandsoptiek betere inzet van middelen, maar maakt niet duidelijk op grond waarvan verwacht wordt dat gemeentebesturen hun reïntegratietaken beter ter hand nemen als zij bij gebleken succes meer financiële ruimte krijgen om reïntegratiebeleid te voeren. De Raad voor de Financiële Verhoudingen schrijft in zijn advies bij dit wetsvoorstel dat het vergroten van de financiële risicos voor gemeenten geen juist middel is om goed uitstroombeleid te ontwikkelen en dat deze prikkel ook niet nodig is omdat de politieke cultuur zodanig is dat voorrang wordt gegeven aan het creëren van werk boven andere politieke strijdpunten. Naar de mening van het college wordt met het voorstel al te gemakkelijk aangenomen dat een financiële maatregel in de vorm van meer middelen wanneer het beleid succesvol is gemeenten zal aanzetten tot een actiever beleid. Naar het oordeel van de Raad is het belangrijker om zeker te stellen dat voldoende middelen beschikbaar zijn om een actief reïntegratiebeleid te voeren. In het licht van het voorgaande adviseert de Raad in de toelichting nader uiteen te zetten waarom de voorgestelde wijziging van het financieringssysteem tot een beter gemeentelijk reïntegratiebeleid zal leiden. 2. Aan de voorgestelde wijze van financiering zijn voor individuele gemeenten risicos verbonden. Een deel van die risicos zal van tijdelijke aard zijn; zij kunnen grotendeels ondervangen worden door het geleidelijke invoeringstraject en doordat tijdelijk enkele vangnetten zullen fungeren. Andere risicos hangen samen met de wijze waarop het objectieve model zal functioneren en zij kunnen een meer structureel karakter hebben. Bij de Raad zijn dan ook twijfels gerezen over enkele aspecten van de nieuwe financieringswijze. a. Indien een gemeentebestuur een succesvol reïntegratiebeleid heeft gevoerd zal het bedrag dat deze gemeente aan bijstand uitkeert lager zijn dan de door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verstrekte bijdrage. Het overschot dient te worden toegevoegd aan de fondsen die de gemeente heeft begroot voor reïntegratie; op deze wijze kan in het volgende begrotingsjaar de reïntegratie-inspanning verder worden opgevoerd. Gemeenten echter die tot nu toe weinig effectief zijn geweest met hun reïntegratiebeleid en die dus een initiële achterstand hebben, waar het objectieve verdeelmodel geen rekening mee houdt, kunnen onder het nieuwe verdeelstelsel in financiële problemen komen. In ieder geval kunnen zij een tekort aan middelen hebben om hun reïntegratiebeleid te voeren. Het voorstel voorziet weliswaar in maatregelen die dit financiële risico voor gemeenten in deze situatie beperken, maar niet in (extra) financiële ruimte om de ontstane achterstand in te halen. b. Het beoogde succes van het nieuwe stelsel moet berusten op de doeltreffendheid van financiële prikkels voor de reïntegratie-inspanningen van de gemeenten. Het is echter goed denkbaar dat het gemeentelijk beleid ondanks de extra inspanningen geen vat krijgt op moeilijk plaatsbare werklozen. Juist bijstandsgerechtigden zullen vaak een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Het reïntegratiebeleid vergt dan extra fondsen. Ook dit kan ertoe leiden dat gemeenten in langdurige financiële problemen geraken. c. Vanwege de grote financiële belangen die voor gemeenten zullen zijn verbonden aan het objectieve verdeelmodel, is het van belang dat bij de verdeelsleutels die de hoogte van de uitkeringen bepalen, rekening wordt gehouden met de verschillende factoren die de positie van de individuele gemeenten bepalen. Zeker dient te worden gesteld dat het stimulerende karakter alleen daar tot uitdrukking komt waar de gemeentebesturen ook daadwerkelijk door middel van beleid invloed kunnen uitoefenen. Ook uit het rapport van de interdepartementale werkgroep objectief verdeelmodel komt naar voren dat met de toepassing van het objectieve verdeelmodel de financiële risicos vooralsnog niet goed beheersbaar zijn zonder nadere voorzieningen (2). In dit verband wijst de Raad nog op het advies van de Raad voor de Financiële Verhoudingen (3), dat op termijn uitbreiding van het gebudgetteerde deel van de bijstand alleen zou mogen plaatsvinden, wanneer het objectief verdeelmodel zich voldoende heeft bewezen. De Raad adviseert nader in te gaan op deze mogelijke problemen bij invoering van het voorgestelde financieringsstelsel. Het staat geenszins vast dat de wijziging van de financiering van de Abw, de IOAW en de IOAZ (ook indien daarbij wordt betrokken de voorgenomen wijziging van het Besluit uitvoering en financiering van de Wet inschakeling werkzoekenden) effectief zal zijn. In ieder geval zal niet overhaast moeten worden gehandeld. Een grondige voorbereiding is essentieel. In verband daarmee zou kunnen worden overwogen om eerst voldoende ervaring op te doen met een beperkte representatieve groep gemeenten. De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De Vice-President van de Raad van State
Publicatiedatum 2019-01-28
Jaar 2019
Type 2e - Advies
Aanbieder (Code) oorg10008
Totaal aantal documenten 1
Bron Originele publicatie
Verkregen op 2024-03-30
Aantal pagina's in dossier 6