Advies Raad van State

Voorstel van wet met memorie van toelichting houdende wijziging van de Flora- en faunawet in verband met de verruiming van de mogelijkheden tot beheer en schadebestrijding van beschermde inheemse diersoorten.

[Gepubliceerd: 2019-01-28] Voorstel van wet met memorie van toelichting houdende wijziging van de Flora- en faunawet in verband met de verruiming van de mogelijkheden tot beheer en schadebestrijding van beschermde inheemse diersoorten.Bij Kabinetsmissive van 11 juli 2003, no.03.002917, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting houdende wijziging van de Flora- en faunawet in verband met de verruiming van de mogelijkheden tot beheer en schadebestrijding van beschermde inheemse diersoorten.Dit wetsvoorstel brengt enkele veranderingen aan in de regels die de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) stelt aan het beheer van, en de bestrijding van schade veroorzaakt door, beschermde inheemse diersoorten. Daarnaast worden enkele beperkte, in hoofdzaak technische wijzigingen aangebracht, onder andere in de regeling voor administratief beroep bij de weigering of intrekking van een jachtakte.De Raad van State onderschrijft de strekking van het voorstel van wet, maar maakt een aantal opmerkingen. Hij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is.1. De Ffw dient mede ter implementatie van de Vogelrichtlijn (hierna: de richtlijn).(zie noot 1) De richtlijn verplicht de lidstaten om ten aanzien van bepaalde vogels een aantal gedragingen te verbieden. Artikel 8 van de richtlijn bepaalt dat de lidstaten, wat de jacht op en de vangst en het doden van vogels in het kader van de richtlijn betreft, het gebruik moeten verbieden van alle middelen, installaties of methoden voor het massale of niet-selectieve vangen of doden van vogels, dan wel middelen, installaties of methoden waardoor een soort plaatselijk kan verdwijnen. In het bijzonder dient het gebruik te worden verboden van de middelen genoemd in bijlage IV, sub a, bij de richtlijn.Artikel 72 Ffw geeft regels omtrent de middelen die bij beheer en schadebestrijding mogen worden gebruikt. De in artikel I, onderdeel G, voorgestelde toevoeging van artikel 72, vijfde lid, heeft tot gevolg dat gedeputeerde staten bij hun besluit op grond van artikel 67 het gebruik van andere middelen kunnen toestaan; dat geldt derhalve ook voor middelen, installaties of methoden die in beginsel door de richtlijn worden verboden. Daarmee wijkt artikel 67 af van de verplichtingen van artikel 8 van de richtlijn.Artikel 9 van de richtlijn opent daartoe weliswaar de mogelijkheid, maar op grond van het tweede lid dient in de afwijkende bepalingen te worden vermeld: voor welke soorten mag worden afgeweken; welke middelen, installaties of methoden voor het vangen of doden zijn toegestaan; onder welke voorwaarden met betrekking tot het risico en onder welke omstandigheden van tijd en van plaats deze afwijkende maatregelen mogen worden genomen; welke autoriteit bevoegd is te verklaren dat aan die voorwaarden is voldaan, en te beslissen welke middelen, installaties of methoden mogen worden aangewend, binnen welke grenzen en door welke personen; welke controles zullen worden uitgevoerd.Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ EG) blijkt dat een afwijkende bepaling van nationaal recht hetzij zelf de criteria en voorwaarden van artikel 9, tweede lid, van de richtlijn moet bevatten, hetzij (ingeval van delegatie) een lagere regelgever moet verplichten deze criteria en voorwaarden in acht te nemen.(zie noot 2)Op dit moment bevatten artikel 72 Ffw en de daarop gebaseerde bepalingen van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren (hierna: Bbsd) een regeling over de toegestane middelen, het onderwerp dat in artikel 9, tweede lid, van de richtlijn onder het tweede gedachtestreepje wordt genoemd. Als artikel 72, vijfde lid, wordt toegevoegd aan het eerste lid van artikel 67 gelden de in artikel 72 en het Bbsd gestelde randvoorwaarden niet meer. Artikel 67 noch enige andere bepaling in of krachtens de Ffw voorziet in de criteria en voorwaarden waaronder gedeputeerde staten mogen afwijken van de verplichtingen van artikel 8 van de Vogelrichtlijn. De voorgestelde wijziging voorziet niet in de afwijkingsmogelijkheden welke artikel 9, tweede lid, van de Vogelrichtlijn opent.Het voorgaande geldt eveneens met betrekking tot de in artikel I, onderdeel G, voorgestelde toevoeging van artikel 74, voorzover artikel 74 (in het bijzonder het eerste lid) kan gelden als invulling van het derde gedachtestreepje van het tweede lid van artikel 9 van de richtlijn.Daarnaast geldt hetzelfde, mutatis mutandis, met betrekking tot de in artikel I, onderdeel H, voorgestelde toevoeging van artikel 74 in het eerste lid van artikel 68 Ffw.De Raad adviseert artikel I, onderdelen G en H, zo aan te passen dat de strijdigheid met de Vogelrichtlijn wordt weggenomen.2. De in artikel I, onderdeel G, voorgestelde mogelijkheid voor gedeputeerde staten om af te wijken van artikel 72, vijfde lid, betekent ook dat beheer en schadebestrijding op grond van artikel 67 voortaan kan plaatsvinden met middelen die onnodig lijden van dieren veroorzaken. Dit is ongewenst, mede gelet op de erkenning in de considerans van de Ffw van de intrinsieke waarde van dieren. De Raad adviseert een voorziening te treffen die bereikt dat ook bij schadebestrijding op grond van artikel 67 Ffw geen middelen mogen worden gebruikt die voor dieren onnodig lijden veroorzaken.3. Voor een redactionele kanttekening verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.De Vice-President van de Raad van State
Jaar: 2019 Raad van State Documenten: 1

📁 Download volledig dossier (ZIP)

Documenten (1)
Attribuut Waarde
Identifier nl.oorg10008.2e.2019.3753
Aanbieder (Naam) Raad van State
Titel Voorstel van wet met memorie van toelichting houdende wijziging van de Flora- en faunawet in verband met de verruiming van de mogelijkheden tot beheer en schadebestrijding van beschermde inheemse diersoorten.
Beschrijving Voorstel van wet met memorie van toelichting houdende wijziging van de Flora- en faunawet in verband met de verruiming van de mogelijkheden tot beheer en schadebestrijding van beschermde inheemse diersoorten.Bij Kabinetsmissive van 11 juli 2003, no.03.002917, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting houdende wijziging van de Flora- en faunawet in verband met de verruiming van de mogelijkheden tot beheer en schadebestrijding van beschermde inheemse diersoorten.Dit wetsvoorstel brengt enkele veranderingen aan in de regels die de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) stelt aan het beheer van, en de bestrijding van schade veroorzaakt door, beschermde inheemse diersoorten. Daarnaast worden enkele beperkte, in hoofdzaak technische wijzigingen aangebracht, onder andere in de regeling voor administratief beroep bij de weigering of intrekking van een jachtakte.De Raad van State onderschrijft de strekking van het voorstel van wet, maar maakt een aantal opmerkingen. Hij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is.1. De Ffw dient mede ter implementatie van de Vogelrichtlijn (hierna: de richtlijn).(zie noot 1) De richtlijn verplicht de lidstaten om ten aanzien van bepaalde vogels een aantal gedragingen te verbieden. Artikel 8 van de richtlijn bepaalt dat de lidstaten, wat de jacht op en de vangst en het doden van vogels in het kader van de richtlijn betreft, het gebruik moeten verbieden van alle middelen, installaties of methoden voor het massale of niet-selectieve vangen of doden van vogels, dan wel middelen, installaties of methoden waardoor een soort plaatselijk kan verdwijnen. In het bijzonder dient het gebruik te worden verboden van de middelen genoemd in bijlage IV, sub a, bij de richtlijn.Artikel 72 Ffw geeft regels omtrent de middelen die bij beheer en schadebestrijding mogen worden gebruikt. De in artikel I, onderdeel G, voorgestelde toevoeging van artikel 72, vijfde lid, heeft tot gevolg dat gedeputeerde staten bij hun besluit op grond van artikel 67 het gebruik van andere middelen kunnen toestaan; dat geldt derhalve ook voor middelen, installaties of methoden die in beginsel door de richtlijn worden verboden. Daarmee wijkt artikel 67 af van de verplichtingen van artikel 8 van de richtlijn.Artikel 9 van de richtlijn opent daartoe weliswaar de mogelijkheid, maar op grond van het tweede lid dient in de afwijkende bepalingen te worden vermeld: voor welke soorten mag worden afgeweken; welke middelen, installaties of methoden voor het vangen of doden zijn toegestaan; onder welke voorwaarden met betrekking tot het risico en onder welke omstandigheden van tijd en van plaats deze afwijkende maatregelen mogen worden genomen; welke autoriteit bevoegd is te verklaren dat aan die voorwaarden is voldaan, en te beslissen welke middelen, installaties of methoden mogen worden aangewend, binnen welke grenzen en door welke personen; welke controles zullen worden uitgevoerd.Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ EG) blijkt dat een afwijkende bepaling van nationaal recht hetzij zelf de criteria en voorwaarden van artikel 9, tweede lid, van de richtlijn moet bevatten, hetzij (ingeval van delegatie) een lagere regelgever moet verplichten deze criteria en voorwaarden in acht te nemen.(zie noot 2)Op dit moment bevatten artikel 72 Ffw en de daarop gebaseerde bepalingen van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren (hierna: Bbsd) een regeling over de toegestane middelen, het onderwerp dat in artikel 9, tweede lid, van de richtlijn onder het tweede gedachtestreepje wordt genoemd. Als artikel 72, vijfde lid, wordt toegevoegd aan het eerste lid van artikel 67 gelden de in artikel 72 en het Bbsd gestelde randvoorwaarden niet meer. Artikel 67 noch enige andere bepaling in of krachtens de Ffw voorziet in de criteria en voorwaarden waaronder gedeputeerde staten mogen afwijken van de verplichtingen van artikel 8 van de Vogelrichtlijn. De voorgestelde wijziging voorziet niet in de afwijkingsmogelijkheden welke artikel 9, tweede lid, van de Vogelrichtlijn opent.Het voorgaande geldt eveneens met betrekking tot de in artikel I, onderdeel G, voorgestelde toevoeging van artikel 74, voorzover artikel 74 (in het bijzonder het eerste lid) kan gelden als invulling van het derde gedachtestreepje van het tweede lid van artikel 9 van de richtlijn.Daarnaast geldt hetzelfde, mutatis mutandis, met betrekking tot de in artikel I, onderdeel H, voorgestelde toevoeging van artikel 74 in het eerste lid van artikel 68 Ffw.De Raad adviseert artikel I, onderdelen G en H, zo aan te passen dat de strijdigheid met de Vogelrichtlijn wordt weggenomen.2. De in artikel I, onderdeel G, voorgestelde mogelijkheid voor gedeputeerde staten om af te wijken van artikel 72, vijfde lid, betekent ook dat beheer en schadebestrijding op grond van artikel 67 voortaan kan plaatsvinden met middelen die onnodig lijden van dieren veroorzaken. Dit is ongewenst, mede gelet op de erkenning in de considerans van de Ffw van de intrinsieke waarde van dieren. De Raad adviseert een voorziening te treffen die bereikt dat ook bij schadebestrijding op grond van artikel 67 Ffw geen middelen mogen worden gebruikt die voor dieren onnodig lijden veroorzaken.3. Voor een redactionele kanttekening verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.De Vice-President van de Raad van State
Publicatiedatum 2019-01-28
Jaar 2019
Type 2e - Advies
Aanbieder (Code) oorg10008
Totaal aantal documenten 1
Bron Originele publicatie
Verkregen op 2024-03-30
Aantal pagina's in dossier 5