Advies Raad van State

Ontwerp-Miljoenennota 2006, met bijlagen.

[Gepubliceerd: 2019-01-28] Ontwerp-Miljoenennota 2006, met bijlagen.Bij Kabinetsmissive van 2 september 2005, no.05.003223, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Financiën, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt de ontwerp-Miljoenennota 2006, met bijlagen. 1. Inleiding Eerste tekenen van conjunctureel herstel dienen zich thans aan, zo blijkt uit de Miljoenennota 2006.(zie noot 1) Daarmee zou een conjunctuurcyclus worden afgesloten die voor Nederland ongewoon was in hoogte, in de periode 1996-2000, en in duur van de neergang daarna, bijna 5 jaar.(zie noot 2) De conjunctuurcyclus was ook ongewoon wat betreft de gemoedsgesteldheid waarmee Nederlandse burgers deze periode hebben ondergaan: van euforie aan het eind van de vorige eeuw tot gevoelens van onzekerheid en gebrek aan vertrouwen; soms was er zelfs sprake van een zeker doemdenken. Niet alleen de conjunctuur is volatiel gebleken; de stemming onder Nederlandse burgers blijkt dat evenzeer te zijn. Het lijkt erop dat niet alleen de financieel-economische stabilisatoren aan kracht hebben ingeboet, maar dat ook het institutionele en maatschappelijke evenwicht is verstoord terwijl de dempende invloed van sociale voorzieningen is verminderd. Van het overheidsbeleid zijn zowel in de opgaande als in de neergaande fase procyclische effecten uitgegaan, die mede van invloed zijn geweest op de wijze waarop de bevolking de voor- en tegenspoed van de afgelopen jaren heeft ervaren en daarop heeft gereageerd. Nu we, naar verwacht mag worden, aan het begin staan van een nieuwe opgaande lijn in de conjunctuurcyclus, bepleit de Raad van State na te gaan, welke lessen kunnen worden geleerd uit de ervaringen van de afgelopen periode. De Raad wil zijn advies over de Miljoenennota 2006 hierop toespitsen, gegeven ook het karakter van de begroting die thans voorligt: 2006 zal, zo blijkt uit de Miljoenennota, een jaar worden waarin de nadruk niet meer valt op weer nieuwe beleidsveranderingen, maar op het uitvoeren van wat in de eerste jaren van deze kabinetsperiode aan beleidsveranderingen in gang is gezet. De vraag is echter of daarmee voldoende wordt ingespeeld op wat op ons afkomt. De Miljoenennota doet immers in hoofdstuk 2 verslag van verder reikende uitdagingen voor het overheidsbeleid en overheidsbudget als antwoord op ingrijpende veranderingen in onze samenleving (waaronder vergrijzing en immigratie, ook in onderlinge samenhang) en op economische veranderingen op wereldschaal: globalisering, nieuwe economische groeicentra en prijsontwikkeling van grondstoffen, waaronder aardolie. Daaraan kunnen worden toegevoegd de (welhaast permanente) dreiging van terroristische aanslagen en sterke aanwijzingen van grote veranderingen in het klimaat en het milieu, veroorzaakt door menselijk handelen. Daarover maakt de bevolking zich zorgen. Daarmee heeft de overheid te rekenen. Deze samenhang in aandachtspunten - lessen die geleerd kunnen worden uit de afgelopen ongewone periode én het aanpassen van omvang en samenstelling van de rijksbegroting aan gewijzigde omstandigheden - brengt de Raad tot het advies over de begroting 2006, dat zich als volgt laat samenvatten: I. Houdt er rekening mee dat de structurele economische groei op de middellange termijn lager zal zijn dan waaraan ons land de laatste decennia gewend is geraakt. Er zijn wereldwijd, binnen Europa alsook binnenlands gewijzigde omstandigheden die remmend kunnen uitwerken op de mogelijkheden voor economische groei. II. Laat in tijden van economische opgang geleidelijk een overschot op het overheidsbudget ontstaan, dat in economisch mindere jaren kan worden aangesproken, waardoor extra ombuigingen of lastenverzwaringen vermeden kunnen worden op een moment dat werkgelegenheid en koopkracht toch al onder druk staan en de onzekerheid toeneemt. Aldus kan vanuit het overheidsbudget een effect van rust uitgaan. De structurele ontwikkeling van de staatsschuld ondergaat dan geen invloed van conjunctuurschommelingen. Zo kan het budgettaire beleid bijdragen aan het vertrouwen van bedrijven, instellingen en burgers. III. Mede op grond van deze beide aanbevelingen is op de langere termijn een aanpassing in omvang en samenstelling van collectieve uitgaven nodig die verder gaat dan nu door het kabinet in gang is gezet. Als in een (beperkt) overheidsbudget ruimte moet worden vrijgemaakt voor extra investeringen in kennis, leefklimaat, fysieke infrastructuur en veiligheid (en dat moet), dan is niet te ontkomen aan ombuigingen in de groei van collectieve uitgaven in sociale voorzieningen (inclusief zorg) en volkshuisvesting. Een goed zicht voor de burger op de relatie tussen het beperken van bestaande voorzieningen en het scheppen van ruimte voor noodzakelijk nieuw beleid is van grote betekenis voor de legitimiteit van het beleid. Ter toelichting merkt de Raad het volgende op. 2. Perspectieven voor economische groei In het regeerakkoord is voor de periode 2004-2007 uitgegaan van structureel gemiddeld 2% economische groei per jaar. De economische groei over de periode 2001-2005 kwam uit op gemiddeld 0,7% per jaar, zo laat de Miljoenennota zien. De OESO(zie noot 3) schetst voor de economische groei een neergaande trend in het Euro-gebied: van 2% gemiddeld per jaar tussen 1995 en 2005, 1,9% tussen 2005 en 2010, 1,3% tussen 2010 en 2020 en 0,9% na 2020. Het CPB heeft eind 2004(zie noot 4) vier scenarios geschetst voor de vooruitzichten van de Nederlandse economie tot 2040. Wat betreft de jaarlijkse economische groei, varieert de uitkomst van 0,7% in het zogenaamde Regional Communities scenario, 1,6% in Strong Europe, 1,9% in Transatlantic Market en 2,6% in Global Economy scenario. De scenarios variëren naar twee sleutelvariabelen: de mate waarin ons land bereid en in staat is om internationaal samen te werken en de mate waarin bij de hervorming van de collectieve sector publieke verantwoordelijkheden worden vervangen door private. Meer internationale samenwerking en minder publieke verantwoordelijkheden leiden in dit model tot hogere economische groei. Het is echter de vraag tegen welke prijs en of we die prijs bereid zijn te betalen. Dergelijke vergezichten lenen zich niet voor exacte prognoses. Het CPB wijst er terecht op dat er politieke keuzen ten grondslag liggen aan de onderscheiden scenarios: bijvoorbeeld de mate van acceptatie van inkomensverschillen tussen hoger en lager opgeleiden en tussen werkenden en niet werkenden; de wens eigen zeggenschap en eigen identiteit te behouden als lidstaat van de Europese Unie; de noodzaak van een krachtdadige aanpak van milieuvraagstukken. Deze keuzen leiden in Europa veelal tot een gemiddeld lagere economische groei dan wanneer men het volle accent geeft aan internationale samenwerking en marktwerking. Uit deze studies komt naar voren dat de Nederlandse en meeste West-Europese economieën in een fase van ontwikkeling verkeren waarin niet zonder meer kan worden uitgegaan van voortzetting van de economische groeicijfers van de afgelopen decennia. Er zijn aanwijzingen dat deze economieën zich moeten instellen op een structureel lagere economische groei vanwege bijzondere omstandigheden die hier wel en in andere, opkomende regios in de wereld niet of veel minder gelden: - een verhoudingsgewijs afnemende beroepsbevolking en beperkte mogelijkheden tot vergroting van de participatie van niet (meer) actieven; - het niet aansluiten van de kwalificaties van grote groepen van de beroepsbevolking op wat de arbeidsmarkt vraagt: er zijn te veel laag opgeleiden; te weinig middelbaar en hoger geschoolden; deze aansluitingsproblemen houden ook verband met de voortgaande verschuiving van landbouw en industrie naar commerciële en niet commerciële dienstverlening (vooral gezondheids- en welzijnszorg); - de druk op de fysieke leefomgeving; de ruimte is schaars; er is behoefte aan een duurzaam houdbare economische groei, waarin niet ingeleverd wordt op een gezond leefklimaat maar juist op een aantal punten verbeteringen nodig zijn: onder meer CO2 uitstoot en fijnstof. - de gehechtheid aan collectieve voorzieningen en de onzekerheid over de mate waarin en de snelheid waarmee daarin veranderingen doorgevoerd kunnen worden; - onzekere grondstoffenprijzen. De bijzondere omstandigheden in de West-Europese regio zoals hiervoor aangeduid, behoeven niet op voorhand tot pessimisme te stemmen. Schaarste aan goed geschoolde arbeidskrachten en aan goedkope grondstoffen kan stimuleren tot inventiviteit en creativiteit. Waar het naar het oordeel van de Raad om gaat, is economische groei als zodanig niet te verabsoluteren of te isoleren van andere nastrevenswaardige aspecten waar Nederlandse (en Europese) burgers aan hechten. De zogenaamde Lissabon-agenda wil een nieuwe impuls geven aan de economieën van de lidstaten. De uitvoering van deze agenda in het beleid van de lidstaten verloopt niet voorspoedig. De Europese commissie heeft, geconfronteerd met deze stagnatie, onlangs extra nadruk gelegd op de economische aspecten van die agenda. De Raad betwijfelt sterk of de oorzaken waardoor deze agenda niet tot uitvoering komt, met deze aanscherping worden weggenomen. Europa hecht waarde aan de onderlinge samenhang tussen economische, sociale en ecologische ambities. Deze samenhang is de kracht van Europa in vergelijking tot meer eenzijdige ontwikkelingen in andere regio's van de wereld. Er gaat daarom niet automatisch wervingskracht uit van de ambitie om Europa in 2010 economisch het meest competitieve werelddeel te laten zijn. Door deze eenzijdigheid dreigen belangrijke aanbevelingen in de Lissabon-agenda inzake innovatie, kennisontwikkeling, verbeteren leefklimaat en sociale modernisering onvoldoende aandacht te krijgen. Het perspectief waarin deze worden geplaatst wordt onvoldoende herkend. Dit kan een terugslag hebben op de voortgang van de Europese integratie als zodanig, waarvan de betekenis voor Nederland overtuigend wordt geschetst in hoofdstuk 6 van de MEV. Nederland is onlosmakelijk verbonden met Europa, zeker in economisch opzicht, maar ook in andere opzichten. Het is de Raad opgevallen dat in de Miljoenennota 2006, in het bijzonder in paragraaf 3.11, deze betekenis onvoldoende tot uitdrukking komt. De Raad adviseert hierin alsnog te voorzien. De Raad beveelt aan, met inachtneming van het voorgaande, om ten behoeve van de uitgangspositie van een nieuw kabinet onderzoek te doen naar een realistische aanname voor omvang en kwaliteit van de economische groei voor de komende jaren. Tevens dient daarbij te worden aangegeven welke politieke keuzen nodig zijn voor het kunnen realiseren van een dergelijke economische groei. 3. De functie van het overheidsbudget in een beweeglijke conjunctuur Het effect van het overheidsoptreden op het verloop van de conjunctuur is de afgelopen conjunctuurcyclus niet neutraal geweest. Van het overheidsbeleid is in de opgaande fase van de conjunctuur in combinatie met autonome factoren een bestedingsimpuls uitgegaan, terwijl er in de daaropvolgende fase van economische neergang extra ombuigingen en lastenverzwaringen nodig waren. Daardoor werden de maatschappelijke en bestuurlijke onrust, gevolg van opkomende werkloosheid en afnemende koopkracht, extra versterkt.(zie noot 5) De Raad is eerder ingegaan op deze effecten van het gevoerde beleid.(zie noot 6) Om te voorkomen dat in economisch mindere tijden het overheidsbeleid ook zelf nog aan de (maatschappelijke) onzekerheid bijdraagt, dienen daarvoor in gunstige financieel-economische omstandigheden de mogelijkheden te worden gecreëerd. De zo beweeglijke (internationale) conjunctuur dwingt daar ook toe. Om deze stabiliserende functie te versterken adviseert de Raad gedurende de komende periode van conjunctuurherstel een overschot te laten ontstaan op het overheidsbudget. In een trendmatig begrotingsbeleid dient dit overschot dan niet voor beleidsintensiveringen te worden aangesproken maar volledig in het begrotingssaldo te lopen. De afspraken in het kader van het Stabiliteits- en Groeipact zijn gericht op deze functie van het overheidsbudget. Mede op aandringen van Nederland is de afspraak gemaakt dat de inspanningen groter moeten zijn in economisch goede tijden. Het laten ontstaan van een overschot in een opgaande conjunctuur dient een zodanige omvang te hebben dat wordt voldaan aan de noodzaak van een tenminste structureel evenwicht in de overheidsfinanciën over de gehele conjunctuurcyclus bezien.(zie noot 7) Daarmee kan ons land gevrijwaard blijven van de noodzaak om in de jaren na een periode van opgang van de conjunctuur bij conjuncturele neergang de publieke uitgaven terug te brengen, waardoor de effecten van de conjunctuur versterkt worden. De beleidsrichting van overschotten op het overheidsbudget van enige Scandinavische landen, waarvan de Miljoenennota melding maakt, is in dit verband een voor ons land interessant voorbeeld. In het licht van het voorgaande is het de Raad opgevallen dat het feitelijk financieringstekort van 2005 op 2006 niet afneemt terwijl de economische groei volgend jaar, naar verwachting, een duidelijk herstel vertoont: van 0,5% in 2005 naar 2,5% in 2006. De berekeningen over het onderliggende structurele tekort tonen aan dat dit zelfs toeneemt van -0,6% dit jaar naar -0,9% volgend jaar. Het kabinet heeft een evenwicht willen aanbrengen tussen begrotingsconsolidatie, versterking van de economische structuur en conjunctuurherstel, zo schetst paragraaf 1.2 van de Miljoenennota. Het is weliswaar niet geheel onbegrijpelijk dat koopkrachtherstel in deze afweging een krachtige impuls krijgt na de moeilijke jaren die achter ons liggen, en het onzekere jaar dat voor ons ligt. Niettemin is volgens de Raad het gevaar niet denkbeeldig dat thans een richting wordt ingeslagen waarin conjunctureel herstel op de overheidsbegroting onvoldoende wordt aangewend voor verbetering van het begrotingssaldo. Dit gevaar lijkt zich gelijk al in het eerste jaar van voorzichtig conjunctureel herstel voor te doen, zo blijkt uit de Miljoenennota 2006. De MEV typeert het beleid als "licht expansief".(zie noot 8) Een opgaande conjunctuur leent zich bovendien beter dan een neergaande voor het doorvoeren van structuurhervormingen. De Raad gaat daar in deel III van dit advies nader op in. Wat betreft de maatvoering van de budgettaire intensivering voor 2006 voor enerzijds koopkrachtondersteuning en anderzijds structuurversterking is het de Raad opgevallen dat structureel 2,6 miljard euro wordt uitgetrokken voor koopkrachtondersteuning terwijl de 2,3 miljard euro die is voorzien voor structuurversterking zijn bedoeld als incidentele uitgaven die bovendien geleidelijk over een reeks van jaren beschikbaar komen. De Raad adviseert aan te geven welk deel van deze 2,3 miljard euro in 2006 beschikbaar komt. De Raad beveelt aan dat de regering nader toelicht hoe de stabilisatie van het feitelijk tekort en de oploop in het structurele tekort van 2005 naar 2006 zich verhouden tot het belang van het jaar op jaar verbeteren van het saldo van de overheidsfinanciën in tijden van economische opleving. Daarenboven adviseert de Raad, op basis van recente inzichten in omvang en duur van de conjunctuurschommelingen, te onderzoeken welke omvang het overschot op het overheidsbudget zal dienen te hebben om de komende jaren rust te creëren in de overheidsfinanciën door tegenwicht te bieden tegen de conjunctuurschommelingen. 4. Omvang en samenstelling van de collectieve uitgaven Beide adviezen, zoals hierboven uiteengezet - ga op de middellange termijn uit van een realistische inschatting van de (vermoedelijk beperktere) economische groei en maak een begin met het verbeteren van het begrotingssaldo in een periode van conjunctureel herstel - dwingen tot het kritisch afwegen van bestaande collectieve uitgaven tegenover de prioriteiten die voor de komende jaren moeten worden gesteld. Deze noodzaak klemt temeer gelet op het overtuigende en indringende beeld dat in hoofdstuk 2 van de Miljoenennota 2006 wordt geschetst van de nieuwe uitdagingen waarvoor onze samenleving staat: vergrijzing, globalisering, immigratie, gewijzigde patronen in arbeidsparticipatie, bij een gemiddeld aanzienlijk verbeterde welvaartssituatie. Concreet heeft het kabinet in de begroting 2006 besloten tot intensiveren van de uitgaven voor kennis/onderwijs/innovatie/milieu (waaronder duurzame energie) en arbeidsmarkt (waaronder kinderopvang). Deze intensiveringen laten zich goed verstaan tegen de achtergrond van de analyse van de toekomstige uitdagingen. De Raad meent dat voor een goed beeld deze intensiveringen ook moeten worden afgezet tegen de trendmatige ontwikkeling van uitgaven voor onderwijs en infrastructuur in de afgelopen 35 jaar, die als percentage van het BBP terugliepen, terwijl die voor de zorg en voor sociale zekerheid zijn gestegen.(zie noot 9) a. De Raad onderkent dat reeds aanzienlijke aanpassingen zijn doorgevoerd (en deels nog in uitvoering zijn) op het terrein van de sociale zekerheid en zorg. Het is de Raad in dit verband opgevallen dat de Miljoenennota met enig enthousiasme aandacht vraagt voor, wat wordt genoemd, een nieuw Europees model waarin, samengevat, collectieve voorzieningen niet meer de functie van "bezemwagen" hebben voor iedereen, maar meer toegespitst moeten worden; uniformiteit dient plaats te maken voor flexibiliteit; betuttelen via regels voor meer nadruk op eigen verantwoordelijkheid en beschermen voor activeren (paragraaf 2.4). In de thans voorliggende Miljoenennota 2006 krijgt dit nieuwe Europese model onvoldoende uitwerking, terwijl er wel analyses in zijn opgenomen die daartoe aanleiding geven. Het is de Raad in dit verband niet ontgaan dat de Miljoenennota aandacht vraagt voor de welvaartsontwikkeling in ons land: een, ruwweg aangeduid, gemiddeld een verviervoudiging van de reële welvaart per persoon sinds 1950. Gewezen wordt in het bijzonder op de positie van steeds grotere groepen ouderen met een aanvullend pensioen. Er is een zekere spanning tussen deze welvaartsontwikkeling enerzijds en anderzijds het omvangrijke, en op onderdelen nog steeds toenemende beslag op collectieve middelen uit hoofde van collectieve zorg, sociale zekerheid en volkshuisvesting en het achterblijven van collectieve uitgaven aan onderwijs, infrastructuur, milieu en cultuur. Het is de Raad opgevallen dat de Miljoenennota op mogelijke consequenties van het beschreven nieuwe Europese model niet ingaat. In het licht van de noodzaak tot aanpassing van de collectieve uitgaven en de analyses die in de Miljoenennota worden gegeven van de welvaartsontwikkeling van verschillende groepen, kan bijvoorbeeld de vraag worden gesteld of in de toekomst wettelijke waarborgen voor inkomensafhankelijke sociale zekerheidsregelingen nog wel passen in het streven naar het vergroten van de eigen verantwoordelijkheid van burgers en hun organisaties. Zou een wettelijk gegarandeerde voorziening op minimumniveau hier niet kunnen volstaan voor die risico's waarvoor men zich net zo goed in CAO-verband kan verzekeren? Gegeven de beschreven welvaartsontwikkeling kan bovendien bezien worden waar het profijtbeginsel op een verantwoorde wijze meer dan thans toegepast kan worden. Meer in het algemeen vraagt de Raad, evenals vorig jaar, naar de balans in de lastenverdeling tussen de verschillende groepen (zoals jonge en oudere werknemers en gepensioneerden; werkenden en niet-werkenden). In de sfeer van de collectieve zorg komt, in lijn met het nieuwe Europese model, de vraag op, op welke wijze bestaande collectieve voorzieningen die voor een ieder gelden, meer toegespitst dienen te worden op diegenen die daar niet zelf in kunnen voorzien. De Raad adviseert de consequenties aan te geven van het bepleite nieuwe Europese model voor aanpassingen in de collectieve zorg en de sociale zekerheid. b. Omvang en samenstelling van de overheidsbegroting zijn in hoge mate afhankelijk van ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. De CPB studie "Vier vergezichten" toont aan dat de potentiële economische groei hiervan eveneens sterk afhankelijk is. In dit verband vraagt de Raad aandacht voor de arbeidsparticipatie voor in het bijzonder lager opgeleiden, van wie op dit moment een groot deel van allochtone afkomst is. Dikwijls staat een ontoereikende scholing toetreding tot de arbeidsmarkt in de weg: de productiviteit is dan te gering om te kunnen voldoen aan de kosten van ten minste het wettelijk minimumloon. De Raad heeft in zijn advies over de Miljoenennota 2005 het kabinet in overweging gegeven de wettelijke garantie inzake het minimumloonniveau te vervangen door een inkomenstoeslag tot het geldende wettelijk minimuminkomen, waardoor het mogelijk wordt gemaakt werk aan te bieden en te aanvaarden tegen een lager loon dan het huidige wettelijk minimum,(zie noot 10) Zo mogelijk dient aan die toeslag een plicht tot (bij)scholing te worden gekoppeld. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in de nota Nieuwe Accenten voor Werk en Inkomen zijn zorg geuit over een dreigende onderklasse van 30% van de beroepsbevolking, die tot de onderkant van de arbeidsmarkt moet worden gerekend vanwege een beperkte scholing.(zie noot 11) De Raad beveelt aan de gedachte van een andere, meer activerende, minimumloonbescherming opnieuw te overwegen, gegeven de nieuwe recente analyses van de problematiek van grote groepen werknemers aan de onderkant van de arbeidsmarkt. c. De verhouding van vraag en aanbod in de sector van de volkshuisvesting is kwantitatief noch kwalitatief in balans. Enerzijds is de sector huurwoningen nog steeds in sterke mate gereguleerd, anderzijds heeft in de sector koopwoningen de fiscale aftrek van hypotheekrente een sterk verhogend effect op de prijs van koopwoningen. Deze bijzondere fiscale behandeling van koopwoningen wijkt bovendien sterk af van hetgeen in het buitenland geldt. Een en ander heeft tot gevolg dat er onvoldoende doorstroming plaatsvindt. De hoge prijs van koopwoningen maakt het voor woningzoekenden die nieuwkomers zijn op de woningmarkt ("starters") dikwijls moeilijk zo niet onmogelijk zich te voorzien van een geschikte woonruimte. Waar op andere terreinen de afgelopen jaren ingrijpende en dikwijls niet populaire beleidsaanpassingen zijn doorgevoerd, is dat in de sector van de volkshuisvesting tot nu toe onvoldoende gebeurd. De sector vertoont voor wat betreft het huurbeleid en de financiering van eigen woningen nog volop de trekken van een afgeschermde sector. In de huursector is een voorzichtig begin gemaakt met het liberaliseren van het huurbeleid, onder voorwaarde van voldoende nieuwbouw. Het beleid inzake de fiscale aftrekbaarheid van hypotheeklasten kenmerkt zich nog steeds door onvoldoende aanpassing; dit gemis wordt steeds klemmender gelet op de verstorende effecten ervan op de woningmarkt, de belasting voor het overheidsbudget die bij een mogelijke rentestijging fors verder zal toenemen, alsmede de niet vol te houden afwijking ten opzichte van andere Europese landen. Naarmate langer wordt gewacht met de onvermijdelijke aanpassing, waarvan de noodzaak inmiddels breder wordt onderkend, zullen de (tijdelijk) negatieve effecten van die aanpassing groter worden. Wanneer evenwel op korte termijn gekozen wordt voor een geleidelijk door te voeren substantiële aanpassing van dit beleid, waartoe de Raad adviseert, dan mag verwacht worden dat de effecten daarvan op het ontluikende economische herstel gering zullen zijn. Bovendien leent een periode van opgaande conjunctuur zich bij uitstek voor een onvermijdelijke beleidsaanpassing op een zo gevoelig terrein als de fiscale hypotheekrenteaftrek. 5. Ten slotte De Miljoenennota geeft de budgettaire afwegingen weer van wat de regering economisch noodzakelijk, politiek wenselijk en maatschappelijk haalbaar acht. Het uiteindelijke succes van dit voorgestelde beleid is niet alleen afhankelijk van de uitkomst van deze politieke afwegingen, maar ook van de kwaliteit en effectiviteit van de uitvoering van publieke voorzieningen, voor de financiering waarvan de Miljoenennota tal van voorstellen bevat. Dit bepaalt in belangrijke mate het vertrouwen van de burgers in de overheid. In de politieke afweging zal ook hiervoor aandacht moeten zijn. De Miljoenennota gaat amper in op dit belang van een vertrouwenwekkende uitvoering van wat wordt voorgesteld. De Raad adviseert hierin alsnog te voorzien. De Raad van State geeft U in overweging het hierbij gaande ontwerp van de Miljoenennota 2006 te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken. De Vice-President van de Raad van State
Jaar: 2019 Raad van State Documenten: 1

📁 Download volledig dossier (ZIP)

Documenten (1)
Attribuut Waarde
Identifier nl.oorg10008.2e.2019.5008
Aanbieder (Naam) Raad van State
Titel Ontwerp-Miljoenennota 2006, met bijlagen.
Beschrijving Ontwerp-Miljoenennota 2006, met bijlagen.Bij Kabinetsmissive van 2 september 2005, no.05.003223, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Financiën, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt de ontwerp-Miljoenennota 2006, met bijlagen. 1. Inleiding Eerste tekenen van conjunctureel herstel dienen zich thans aan, zo blijkt uit de Miljoenennota 2006.(zie noot 1) Daarmee zou een conjunctuurcyclus worden afgesloten die voor Nederland ongewoon was in hoogte, in de periode 1996-2000, en in duur van de neergang daarna, bijna 5 jaar.(zie noot 2) De conjunctuurcyclus was ook ongewoon wat betreft de gemoedsgesteldheid waarmee Nederlandse burgers deze periode hebben ondergaan: van euforie aan het eind van de vorige eeuw tot gevoelens van onzekerheid en gebrek aan vertrouwen; soms was er zelfs sprake van een zeker doemdenken. Niet alleen de conjunctuur is volatiel gebleken; de stemming onder Nederlandse burgers blijkt dat evenzeer te zijn. Het lijkt erop dat niet alleen de financieel-economische stabilisatoren aan kracht hebben ingeboet, maar dat ook het institutionele en maatschappelijke evenwicht is verstoord terwijl de dempende invloed van sociale voorzieningen is verminderd. Van het overheidsbeleid zijn zowel in de opgaande als in de neergaande fase procyclische effecten uitgegaan, die mede van invloed zijn geweest op de wijze waarop de bevolking de voor- en tegenspoed van de afgelopen jaren heeft ervaren en daarop heeft gereageerd. Nu we, naar verwacht mag worden, aan het begin staan van een nieuwe opgaande lijn in de conjunctuurcyclus, bepleit de Raad van State na te gaan, welke lessen kunnen worden geleerd uit de ervaringen van de afgelopen periode. De Raad wil zijn advies over de Miljoenennota 2006 hierop toespitsen, gegeven ook het karakter van de begroting die thans voorligt: 2006 zal, zo blijkt uit de Miljoenennota, een jaar worden waarin de nadruk niet meer valt op weer nieuwe beleidsveranderingen, maar op het uitvoeren van wat in de eerste jaren van deze kabinetsperiode aan beleidsveranderingen in gang is gezet. De vraag is echter of daarmee voldoende wordt ingespeeld op wat op ons afkomt. De Miljoenennota doet immers in hoofdstuk 2 verslag van verder reikende uitdagingen voor het overheidsbeleid en overheidsbudget als antwoord op ingrijpende veranderingen in onze samenleving (waaronder vergrijzing en immigratie, ook in onderlinge samenhang) en op economische veranderingen op wereldschaal: globalisering, nieuwe economische groeicentra en prijsontwikkeling van grondstoffen, waaronder aardolie. Daaraan kunnen worden toegevoegd de (welhaast permanente) dreiging van terroristische aanslagen en sterke aanwijzingen van grote veranderingen in het klimaat en het milieu, veroorzaakt door menselijk handelen. Daarover maakt de bevolking zich zorgen. Daarmee heeft de overheid te rekenen. Deze samenhang in aandachtspunten - lessen die geleerd kunnen worden uit de afgelopen ongewone periode én het aanpassen van omvang en samenstelling van de rijksbegroting aan gewijzigde omstandigheden - brengt de Raad tot het advies over de begroting 2006, dat zich als volgt laat samenvatten: I. Houdt er rekening mee dat de structurele economische groei op de middellange termijn lager zal zijn dan waaraan ons land de laatste decennia gewend is geraakt. Er zijn wereldwijd, binnen Europa alsook binnenlands gewijzigde omstandigheden die remmend kunnen uitwerken op de mogelijkheden voor economische groei. II. Laat in tijden van economische opgang geleidelijk een overschot op het overheidsbudget ontstaan, dat in economisch mindere jaren kan worden aangesproken, waardoor extra ombuigingen of lastenverzwaringen vermeden kunnen worden op een moment dat werkgelegenheid en koopkracht toch al onder druk staan en de onzekerheid toeneemt. Aldus kan vanuit het overheidsbudget een effect van rust uitgaan. De structurele ontwikkeling van de staatsschuld ondergaat dan geen invloed van conjunctuurschommelingen. Zo kan het budgettaire beleid bijdragen aan het vertrouwen van bedrijven, instellingen en burgers. III. Mede op grond van deze beide aanbevelingen is op de langere termijn een aanpassing in omvang en samenstelling van collectieve uitgaven nodig die verder gaat dan nu door het kabinet in gang is gezet. Als in een (beperkt) overheidsbudget ruimte moet worden vrijgemaakt voor extra investeringen in kennis, leefklimaat, fysieke infrastructuur en veiligheid (en dat moet), dan is niet te ontkomen aan ombuigingen in de groei van collectieve uitgaven in sociale voorzieningen (inclusief zorg) en volkshuisvesting. Een goed zicht voor de burger op de relatie tussen het beperken van bestaande voorzieningen en het scheppen van ruimte voor noodzakelijk nieuw beleid is van grote betekenis voor de legitimiteit van het beleid. Ter toelichting merkt de Raad het volgende op. 2. Perspectieven voor economische groei In het regeerakkoord is voor de periode 2004-2007 uitgegaan van structureel gemiddeld 2% economische groei per jaar. De economische groei over de periode 2001-2005 kwam uit op gemiddeld 0,7% per jaar, zo laat de Miljoenennota zien. De OESO(zie noot 3) schetst voor de economische groei een neergaande trend in het Euro-gebied: van 2% gemiddeld per jaar tussen 1995 en 2005, 1,9% tussen 2005 en 2010, 1,3% tussen 2010 en 2020 en 0,9% na 2020. Het CPB heeft eind 2004(zie noot 4) vier scenarios geschetst voor de vooruitzichten van de Nederlandse economie tot 2040. Wat betreft de jaarlijkse economische groei, varieert de uitkomst van 0,7% in het zogenaamde Regional Communities scenario, 1,6% in Strong Europe, 1,9% in Transatlantic Market en 2,6% in Global Economy scenario. De scenarios variëren naar twee sleutelvariabelen: de mate waarin ons land bereid en in staat is om internationaal samen te werken en de mate waarin bij de hervorming van de collectieve sector publieke verantwoordelijkheden worden vervangen door private. Meer internationale samenwerking en minder publieke verantwoordelijkheden leiden in dit model tot hogere economische groei. Het is echter de vraag tegen welke prijs en of we die prijs bereid zijn te betalen. Dergelijke vergezichten lenen zich niet voor exacte prognoses. Het CPB wijst er terecht op dat er politieke keuzen ten grondslag liggen aan de onderscheiden scenarios: bijvoorbeeld de mate van acceptatie van inkomensverschillen tussen hoger en lager opgeleiden en tussen werkenden en niet werkenden; de wens eigen zeggenschap en eigen identiteit te behouden als lidstaat van de Europese Unie; de noodzaak van een krachtdadige aanpak van milieuvraagstukken. Deze keuzen leiden in Europa veelal tot een gemiddeld lagere economische groei dan wanneer men het volle accent geeft aan internationale samenwerking en marktwerking. Uit deze studies komt naar voren dat de Nederlandse en meeste West-Europese economieën in een fase van ontwikkeling verkeren waarin niet zonder meer kan worden uitgegaan van voortzetting van de economische groeicijfers van de afgelopen decennia. Er zijn aanwijzingen dat deze economieën zich moeten instellen op een structureel lagere economische groei vanwege bijzondere omstandigheden die hier wel en in andere, opkomende regios in de wereld niet of veel minder gelden: - een verhoudingsgewijs afnemende beroepsbevolking en beperkte mogelijkheden tot vergroting van de participatie van niet (meer) actieven; - het niet aansluiten van de kwalificaties van grote groepen van de beroepsbevolking op wat de arbeidsmarkt vraagt: er zijn te veel laag opgeleiden; te weinig middelbaar en hoger geschoolden; deze aansluitingsproblemen houden ook verband met de voortgaande verschuiving van landbouw en industrie naar commerciële en niet commerciële dienstverlening (vooral gezondheids- en welzijnszorg); - de druk op de fysieke leefomgeving; de ruimte is schaars; er is behoefte aan een duurzaam houdbare economische groei, waarin niet ingeleverd wordt op een gezond leefklimaat maar juist op een aantal punten verbeteringen nodig zijn: onder meer CO2 uitstoot en fijnstof. - de gehechtheid aan collectieve voorzieningen en de onzekerheid over de mate waarin en de snelheid waarmee daarin veranderingen doorgevoerd kunnen worden; - onzekere grondstoffenprijzen. De bijzondere omstandigheden in de West-Europese regio zoals hiervoor aangeduid, behoeven niet op voorhand tot pessimisme te stemmen. Schaarste aan goed geschoolde arbeidskrachten en aan goedkope grondstoffen kan stimuleren tot inventiviteit en creativiteit. Waar het naar het oordeel van de Raad om gaat, is economische groei als zodanig niet te verabsoluteren of te isoleren van andere nastrevenswaardige aspecten waar Nederlandse (en Europese) burgers aan hechten. De zogenaamde Lissabon-agenda wil een nieuwe impuls geven aan de economieën van de lidstaten. De uitvoering van deze agenda in het beleid van de lidstaten verloopt niet voorspoedig. De Europese commissie heeft, geconfronteerd met deze stagnatie, onlangs extra nadruk gelegd op de economische aspecten van die agenda. De Raad betwijfelt sterk of de oorzaken waardoor deze agenda niet tot uitvoering komt, met deze aanscherping worden weggenomen. Europa hecht waarde aan de onderlinge samenhang tussen economische, sociale en ecologische ambities. Deze samenhang is de kracht van Europa in vergelijking tot meer eenzijdige ontwikkelingen in andere regio's van de wereld. Er gaat daarom niet automatisch wervingskracht uit van de ambitie om Europa in 2010 economisch het meest competitieve werelddeel te laten zijn. Door deze eenzijdigheid dreigen belangrijke aanbevelingen in de Lissabon-agenda inzake innovatie, kennisontwikkeling, verbeteren leefklimaat en sociale modernisering onvoldoende aandacht te krijgen. Het perspectief waarin deze worden geplaatst wordt onvoldoende herkend. Dit kan een terugslag hebben op de voortgang van de Europese integratie als zodanig, waarvan de betekenis voor Nederland overtuigend wordt geschetst in hoofdstuk 6 van de MEV. Nederland is onlosmakelijk verbonden met Europa, zeker in economisch opzicht, maar ook in andere opzichten. Het is de Raad opgevallen dat in de Miljoenennota 2006, in het bijzonder in paragraaf 3.11, deze betekenis onvoldoende tot uitdrukking komt. De Raad adviseert hierin alsnog te voorzien. De Raad beveelt aan, met inachtneming van het voorgaande, om ten behoeve van de uitgangspositie van een nieuw kabinet onderzoek te doen naar een realistische aanname voor omvang en kwaliteit van de economische groei voor de komende jaren. Tevens dient daarbij te worden aangegeven welke politieke keuzen nodig zijn voor het kunnen realiseren van een dergelijke economische groei. 3. De functie van het overheidsbudget in een beweeglijke conjunctuur Het effect van het overheidsoptreden op het verloop van de conjunctuur is de afgelopen conjunctuurcyclus niet neutraal geweest. Van het overheidsbeleid is in de opgaande fase van de conjunctuur in combinatie met autonome factoren een bestedingsimpuls uitgegaan, terwijl er in de daaropvolgende fase van economische neergang extra ombuigingen en lastenverzwaringen nodig waren. Daardoor werden de maatschappelijke en bestuurlijke onrust, gevolg van opkomende werkloosheid en afnemende koopkracht, extra versterkt.(zie noot 5) De Raad is eerder ingegaan op deze effecten van het gevoerde beleid.(zie noot 6) Om te voorkomen dat in economisch mindere tijden het overheidsbeleid ook zelf nog aan de (maatschappelijke) onzekerheid bijdraagt, dienen daarvoor in gunstige financieel-economische omstandigheden de mogelijkheden te worden gecreëerd. De zo beweeglijke (internationale) conjunctuur dwingt daar ook toe. Om deze stabiliserende functie te versterken adviseert de Raad gedurende de komende periode van conjunctuurherstel een overschot te laten ontstaan op het overheidsbudget. In een trendmatig begrotingsbeleid dient dit overschot dan niet voor beleidsintensiveringen te worden aangesproken maar volledig in het begrotingssaldo te lopen. De afspraken in het kader van het Stabiliteits- en Groeipact zijn gericht op deze functie van het overheidsbudget. Mede op aandringen van Nederland is de afspraak gemaakt dat de inspanningen groter moeten zijn in economisch goede tijden. Het laten ontstaan van een overschot in een opgaande conjunctuur dient een zodanige omvang te hebben dat wordt voldaan aan de noodzaak van een tenminste structureel evenwicht in de overheidsfinanciën over de gehele conjunctuurcyclus bezien.(zie noot 7) Daarmee kan ons land gevrijwaard blijven van de noodzaak om in de jaren na een periode van opgang van de conjunctuur bij conjuncturele neergang de publieke uitgaven terug te brengen, waardoor de effecten van de conjunctuur versterkt worden. De beleidsrichting van overschotten op het overheidsbudget van enige Scandinavische landen, waarvan de Miljoenennota melding maakt, is in dit verband een voor ons land interessant voorbeeld. In het licht van het voorgaande is het de Raad opgevallen dat het feitelijk financieringstekort van 2005 op 2006 niet afneemt terwijl de economische groei volgend jaar, naar verwachting, een duidelijk herstel vertoont: van 0,5% in 2005 naar 2,5% in 2006. De berekeningen over het onderliggende structurele tekort tonen aan dat dit zelfs toeneemt van -0,6% dit jaar naar -0,9% volgend jaar. Het kabinet heeft een evenwicht willen aanbrengen tussen begrotingsconsolidatie, versterking van de economische structuur en conjunctuurherstel, zo schetst paragraaf 1.2 van de Miljoenennota. Het is weliswaar niet geheel onbegrijpelijk dat koopkrachtherstel in deze afweging een krachtige impuls krijgt na de moeilijke jaren die achter ons liggen, en het onzekere jaar dat voor ons ligt. Niettemin is volgens de Raad het gevaar niet denkbeeldig dat thans een richting wordt ingeslagen waarin conjunctureel herstel op de overheidsbegroting onvoldoende wordt aangewend voor verbetering van het begrotingssaldo. Dit gevaar lijkt zich gelijk al in het eerste jaar van voorzichtig conjunctureel herstel voor te doen, zo blijkt uit de Miljoenennota 2006. De MEV typeert het beleid als "licht expansief".(zie noot 8) Een opgaande conjunctuur leent zich bovendien beter dan een neergaande voor het doorvoeren van structuurhervormingen. De Raad gaat daar in deel III van dit advies nader op in. Wat betreft de maatvoering van de budgettaire intensivering voor 2006 voor enerzijds koopkrachtondersteuning en anderzijds structuurversterking is het de Raad opgevallen dat structureel 2,6 miljard euro wordt uitgetrokken voor koopkrachtondersteuning terwijl de 2,3 miljard euro die is voorzien voor structuurversterking zijn bedoeld als incidentele uitgaven die bovendien geleidelijk over een reeks van jaren beschikbaar komen. De Raad adviseert aan te geven welk deel van deze 2,3 miljard euro in 2006 beschikbaar komt. De Raad beveelt aan dat de regering nader toelicht hoe de stabilisatie van het feitelijk tekort en de oploop in het structurele tekort van 2005 naar 2006 zich verhouden tot het belang van het jaar op jaar verbeteren van het saldo van de overheidsfinanciën in tijden van economische opleving. Daarenboven adviseert de Raad, op basis van recente inzichten in omvang en duur van de conjunctuurschommelingen, te onderzoeken welke omvang het overschot op het overheidsbudget zal dienen te hebben om de komende jaren rust te creëren in de overheidsfinanciën door tegenwicht te bieden tegen de conjunctuurschommelingen. 4. Omvang en samenstelling van de collectieve uitgaven Beide adviezen, zoals hierboven uiteengezet - ga op de middellange termijn uit van een realistische inschatting van de (vermoedelijk beperktere) economische groei en maak een begin met het verbeteren van het begrotingssaldo in een periode van conjunctureel herstel - dwingen tot het kritisch afwegen van bestaande collectieve uitgaven tegenover de prioriteiten die voor de komende jaren moeten worden gesteld. Deze noodzaak klemt temeer gelet op het overtuigende en indringende beeld dat in hoofdstuk 2 van de Miljoenennota 2006 wordt geschetst van de nieuwe uitdagingen waarvoor onze samenleving staat: vergrijzing, globalisering, immigratie, gewijzigde patronen in arbeidsparticipatie, bij een gemiddeld aanzienlijk verbeterde welvaartssituatie. Concreet heeft het kabinet in de begroting 2006 besloten tot intensiveren van de uitgaven voor kennis/onderwijs/innovatie/milieu (waaronder duurzame energie) en arbeidsmarkt (waaronder kinderopvang). Deze intensiveringen laten zich goed verstaan tegen de achtergrond van de analyse van de toekomstige uitdagingen. De Raad meent dat voor een goed beeld deze intensiveringen ook moeten worden afgezet tegen de trendmatige ontwikkeling van uitgaven voor onderwijs en infrastructuur in de afgelopen 35 jaar, die als percentage van het BBP terugliepen, terwijl die voor de zorg en voor sociale zekerheid zijn gestegen.(zie noot 9) a. De Raad onderkent dat reeds aanzienlijke aanpassingen zijn doorgevoerd (en deels nog in uitvoering zijn) op het terrein van de sociale zekerheid en zorg. Het is de Raad in dit verband opgevallen dat de Miljoenennota met enig enthousiasme aandacht vraagt voor, wat wordt genoemd, een nieuw Europees model waarin, samengevat, collectieve voorzieningen niet meer de functie van "bezemwagen" hebben voor iedereen, maar meer toegespitst moeten worden; uniformiteit dient plaats te maken voor flexibiliteit; betuttelen via regels voor meer nadruk op eigen verantwoordelijkheid en beschermen voor activeren (paragraaf 2.4). In de thans voorliggende Miljoenennota 2006 krijgt dit nieuwe Europese model onvoldoende uitwerking, terwijl er wel analyses in zijn opgenomen die daartoe aanleiding geven. Het is de Raad in dit verband niet ontgaan dat de Miljoenennota aandacht vraagt voor de welvaartsontwikkeling in ons land: een, ruwweg aangeduid, gemiddeld een verviervoudiging van de reële welvaart per persoon sinds 1950. Gewezen wordt in het bijzonder op de positie van steeds grotere groepen ouderen met een aanvullend pensioen. Er is een zekere spanning tussen deze welvaartsontwikkeling enerzijds en anderzijds het omvangrijke, en op onderdelen nog steeds toenemende beslag op collectieve middelen uit hoofde van collectieve zorg, sociale zekerheid en volkshuisvesting en het achterblijven van collectieve uitgaven aan onderwijs, infrastructuur, milieu en cultuur. Het is de Raad opgevallen dat de Miljoenennota op mogelijke consequenties van het beschreven nieuwe Europese model niet ingaat. In het licht van de noodzaak tot aanpassing van de collectieve uitgaven en de analyses die in de Miljoenennota worden gegeven van de welvaartsontwikkeling van verschillende groepen, kan bijvoorbeeld de vraag worden gesteld of in de toekomst wettelijke waarborgen voor inkomensafhankelijke sociale zekerheidsregelingen nog wel passen in het streven naar het vergroten van de eigen verantwoordelijkheid van burgers en hun organisaties. Zou een wettelijk gegarandeerde voorziening op minimumniveau hier niet kunnen volstaan voor die risico's waarvoor men zich net zo goed in CAO-verband kan verzekeren? Gegeven de beschreven welvaartsontwikkeling kan bovendien bezien worden waar het profijtbeginsel op een verantwoorde wijze meer dan thans toegepast kan worden. Meer in het algemeen vraagt de Raad, evenals vorig jaar, naar de balans in de lastenverdeling tussen de verschillende groepen (zoals jonge en oudere werknemers en gepensioneerden; werkenden en niet-werkenden). In de sfeer van de collectieve zorg komt, in lijn met het nieuwe Europese model, de vraag op, op welke wijze bestaande collectieve voorzieningen die voor een ieder gelden, meer toegespitst dienen te worden op diegenen die daar niet zelf in kunnen voorzien. De Raad adviseert de consequenties aan te geven van het bepleite nieuwe Europese model voor aanpassingen in de collectieve zorg en de sociale zekerheid. b. Omvang en samenstelling van de overheidsbegroting zijn in hoge mate afhankelijk van ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. De CPB studie "Vier vergezichten" toont aan dat de potentiële economische groei hiervan eveneens sterk afhankelijk is. In dit verband vraagt de Raad aandacht voor de arbeidsparticipatie voor in het bijzonder lager opgeleiden, van wie op dit moment een groot deel van allochtone afkomst is. Dikwijls staat een ontoereikende scholing toetreding tot de arbeidsmarkt in de weg: de productiviteit is dan te gering om te kunnen voldoen aan de kosten van ten minste het wettelijk minimumloon. De Raad heeft in zijn advies over de Miljoenennota 2005 het kabinet in overweging gegeven de wettelijke garantie inzake het minimumloonniveau te vervangen door een inkomenstoeslag tot het geldende wettelijk minimuminkomen, waardoor het mogelijk wordt gemaakt werk aan te bieden en te aanvaarden tegen een lager loon dan het huidige wettelijk minimum,(zie noot 10) Zo mogelijk dient aan die toeslag een plicht tot (bij)scholing te worden gekoppeld. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in de nota Nieuwe Accenten voor Werk en Inkomen zijn zorg geuit over een dreigende onderklasse van 30% van de beroepsbevolking, die tot de onderkant van de arbeidsmarkt moet worden gerekend vanwege een beperkte scholing.(zie noot 11) De Raad beveelt aan de gedachte van een andere, meer activerende, minimumloonbescherming opnieuw te overwegen, gegeven de nieuwe recente analyses van de problematiek van grote groepen werknemers aan de onderkant van de arbeidsmarkt. c. De verhouding van vraag en aanbod in de sector van de volkshuisvesting is kwantitatief noch kwalitatief in balans. Enerzijds is de sector huurwoningen nog steeds in sterke mate gereguleerd, anderzijds heeft in de sector koopwoningen de fiscale aftrek van hypotheekrente een sterk verhogend effect op de prijs van koopwoningen. Deze bijzondere fiscale behandeling van koopwoningen wijkt bovendien sterk af van hetgeen in het buitenland geldt. Een en ander heeft tot gevolg dat er onvoldoende doorstroming plaatsvindt. De hoge prijs van koopwoningen maakt het voor woningzoekenden die nieuwkomers zijn op de woningmarkt ("starters") dikwijls moeilijk zo niet onmogelijk zich te voorzien van een geschikte woonruimte. Waar op andere terreinen de afgelopen jaren ingrijpende en dikwijls niet populaire beleidsaanpassingen zijn doorgevoerd, is dat in de sector van de volkshuisvesting tot nu toe onvoldoende gebeurd. De sector vertoont voor wat betreft het huurbeleid en de financiering van eigen woningen nog volop de trekken van een afgeschermde sector. In de huursector is een voorzichtig begin gemaakt met het liberaliseren van het huurbeleid, onder voorwaarde van voldoende nieuwbouw. Het beleid inzake de fiscale aftrekbaarheid van hypotheeklasten kenmerkt zich nog steeds door onvoldoende aanpassing; dit gemis wordt steeds klemmender gelet op de verstorende effecten ervan op de woningmarkt, de belasting voor het overheidsbudget die bij een mogelijke rentestijging fors verder zal toenemen, alsmede de niet vol te houden afwijking ten opzichte van andere Europese landen. Naarmate langer wordt gewacht met de onvermijdelijke aanpassing, waarvan de noodzaak inmiddels breder wordt onderkend, zullen de (tijdelijk) negatieve effecten van die aanpassing groter worden. Wanneer evenwel op korte termijn gekozen wordt voor een geleidelijk door te voeren substantiële aanpassing van dit beleid, waartoe de Raad adviseert, dan mag verwacht worden dat de effecten daarvan op het ontluikende economische herstel gering zullen zijn. Bovendien leent een periode van opgaande conjunctuur zich bij uitstek voor een onvermijdelijke beleidsaanpassing op een zo gevoelig terrein als de fiscale hypotheekrenteaftrek. 5. Ten slotte De Miljoenennota geeft de budgettaire afwegingen weer van wat de regering economisch noodzakelijk, politiek wenselijk en maatschappelijk haalbaar acht. Het uiteindelijke succes van dit voorgestelde beleid is niet alleen afhankelijk van de uitkomst van deze politieke afwegingen, maar ook van de kwaliteit en effectiviteit van de uitvoering van publieke voorzieningen, voor de financiering waarvan de Miljoenennota tal van voorstellen bevat. Dit bepaalt in belangrijke mate het vertrouwen van de burgers in de overheid. In de politieke afweging zal ook hiervoor aandacht moeten zijn. De Miljoenennota gaat amper in op dit belang van een vertrouwenwekkende uitvoering van wat wordt voorgesteld. De Raad adviseert hierin alsnog te voorzien. De Raad van State geeft U in overweging het hierbij gaande ontwerp van de Miljoenennota 2006 te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken. De Vice-President van de Raad van State
Publicatiedatum 2019-01-28
Jaar 2019
Type 2e - Advies
Aanbieder (Code) oorg10008
Totaal aantal documenten 1
Bron Originele publicatie
Verkregen op 2024-03-30
Aantal pagina's in dossier 14